32 — de tovenaarsleerling

Stel dat ik u zou vragen: wie is volgens u de grootste tovenaar die we kennen uit de literatuur van de oude mythen en sagen? Neem rustig wat bedenktijd mocht dat nodig zijn – en onderdruk intussen de neiging om ‘Gandalf!’ te roepen, die verscheen pas in 1937 – en vervolgens komt u tot de onvermijdelijke slotsom: de grootste tovenaar, dat kan er maar één zijn. En die ene, dat is Merlijn.

Groter en machtiger dan wie ook. Zonder hem was er nooit een rijk van koning Arthur geweest, zonder hem hadden wij nooit gehoord van de Ridders van de Ronde Tafel. Waarom moest die tafel eigenlijk rond zijn? Dat moest, om te vermijden dat er iemand aan het hoofd zou zitten. Arthur was niet meer dan de primus inter pares, de eerste onder zijn gelijken. Ons woord premier komt daarvandaan. Zonder Merlijn was er ook nooit de gedoemde liefde geweest tussen Lancelot en Guinevere, de vrouw van de koning. Een verboden liefde die, hoe zuiver ook, zou leiden tot de ondergang van Arthur zelf en zijn hele rijk. Want zo gaan die dingen. Zo móeten de dingen nu eenmaal gaan. Sommige liefdes, sommige vruchten, zijn verboden.

Met Merlijn liep het trouwens ook niet best af, zelf was hij ook gedoemd. Wij allemaal trouwens, mocht u zich dat afvragen. Maar wie of wat kon Merlijn nu vellen en omver krijgen, zo groot, zo machtig? Nou ja, een vrouw natuurlijk! Wat anders? Ik heb weleens gedacht: het moet toch wel wat wezen, om een vrouw te zijn. Hoe voelt dat eigenlijk? Geen idee. Zal wel goed voelen. Merlijn werd ingepalmd en verleid door een soort collega, een toverkol. Zij stopte hem meteen in een of ander smerig hol en verzegelde de toegang ervan met een spreuk. Ja, en daar zit je dan.

Maar wacht eens even! Hij kon in de toekomst zien, hoe kon hij zich dan zó in de luren laten leggen? De waarheid is: Merlijn kon helemaal niet in de toekomst zien. Het spijt me wel, maar dat leek maar zo, dat dachten de mensen alleen maar. En zijn voorspellingen dan? Die kwamen toch uit? Ja, dat is zo. Maar dat kwam doodeenvoudig omdat hij achterstevoren leefde, Merlijn leefde vanaf zijn dood naar zijn geboorte toe. Sommige mensen hebben dat. Wat achter hém lag, lag voor anderen nog in het verschiet. Met andere woorden: toen hij haar zag, was het allang te laat…

Voor verslaafden geldt precies hetzelfde. Zij wéten hoe het eindigt. Het begin hebben ze niet gezien. Zij weten dat hun meest ellendige uren nog oneindig veel ellendiger zullen worden. Ja, maar wanneer zij er eenmaal in zitten, dan is het allang te laat. Dat betekent: 1. ga daar niet naar toe. Of 2. kom daar weer uit.

Nou, dat lijkt me duidelijke taal. Ik kreeg namelijk enige milde kritiek op bericht no. 30 – l’chaim, waarin ik u aanspoorde om naar het Spoorwegmuseum te gaan. De kritiek luidde: te zweverig. Pardon? In bericht no. 16 – afscheid en vertrek drong ik er bij verslaafden op aan om zich rond half acht ’s ochtends te melden bij de Oude Kerk in Amsterdam, in verband met het licht en Saskia, Rembrandts vrouw! Over zweverig gesproken! Voor zover ik weet zag ik daar overigens geen verslaafden rondlopen, herstel, ik bedoel: ik zag niemand met de chronische ziekte problematisch middelengebruik en psychische comorbiditeit. Het doodsimpele begrip ‘verslaving’ raakt uit de mode. Dat komt doordat, zoals je nu overal leest, doordat ‘onze kennis over verslavingen enorm is toegenomen’. Ach! Het enige wat misschien toeneemt is het aantal verslaafden, maar de kennis erover zeker niet.

Er is wel meer kritiek hoor, op mijn persoontje. Laat ik het maar eens eerlijk zeggen, zo aan het eind van een jaar. Mijn berichten zijn te lang, en te langdradig – want kijk nou toch, verdorie, zo’n bovenstaande intro over Merlijn, zoiets dóe je toch niet? – ze zijn te zweverig, te opruiend, te tegendraads, te respectloos, te veel ‘kijk mij eens’, te poëtisch, dan weer te hard, te quasi literair, en ook nog te dit en te dat. Mijn berichten zijn in één woord: tequila.

Dat klopt allemaal. Ik schrijf voor niemand op maat. Dat zit niet in me. Liever nog dan iedereen te plezieren, veel liever dan het u allen naar de zin te maken, zou ik me helemaal te pletter zuipen. En wel zo, dat de vonken er van af vliegen! Nog één keer wild… gelijk Samson tussen zijn pilaren… o, het vuur. Ach, kon dat maar, af en toe… waarom eigenlijk niet… gewoon een enkele keer… drank… het voelt zó goed! En bovendien heb ik een zekere trots omdat ik zonder twijfel de saaiste weblog ter wereld heb. Een man stopt met drinken… en wat denk je? Twee jaar later drinkt hij nog steeds niet! Dat is alles. Big deal! Wat valt daarover te zeggen?

Weet u hoe komt dat mijn berichten alle kanten op vliegen? Ik zal het zeggen. Het zit zo. Kijk eens naar al die alcoholboeken die voortdurend verschijnen, de Hallo muur’s, de Tonic’s, allemaal hebben ze de vorm van bekentenisliteratuur, allemaal worden ze gekocht door niet-verslaafden, en kijk dan eens hoe gemakkelijk het is om je eigen neergang te beschrijven. De schrijvers doen het allemaal moeiteloos. De een wat beter, de ander iets slechter, maar allemaal: moeiteloos. Maar om een wederopstanding te beschrijven, jouw opkomst, dat is bijna niet te doen. Zoals Tolstoj het uitdrukte: ‘Het geluk van de een lijkt op dat van de ander, maar ieder ongeluk heeft zijn eigen bijzondere karakter.’ Mijn eigen geluk is daarbij ook nog eens dubbel: ik heb me losgescheurd van een drankverslaving én ik voegde me weer zoveel mogelijk in het gewone leven.

Wie dat erg goed kan, beschrijven hoe je leven zich weer opricht, dat is de Vlaamse schrijfster Griet Op de Beeck. Ik zag haar dit jaar bij het tv-programma Zomergasten en ook mondeling deed ze het prachtig. Er rolde een mooie tip over haar lippen: ‘Denk niet te snel: dan niet.’ Ik keek er van op dat ze dit zei, want voor mij geldt dit zeker. Ik neig ertoe dat snel te denken: dan niet. Wanneer ik iets wil, mijn zinnen ergens op zet, of iemand wil overtuigen ergens van, en dat lukt niet direct, dan voelt het ‘dan niet’ als een opluchting. Sterker nog, dan niet voelt als een kracht, want dat kan het ook zijn! Verspil je tijd niet, loop gewoon door. Griet raadde aan: oké, maar denk dat niet te snel. Het mooie is: wanneer ik iemand zoiets hoor zeggen, dan houd ik dat vast.

We spraken er laatst met de Zes over: de termijnen van herstel. Drie maanden abstinentie in een kliniek, daar begint het mee. Ooit ging dat min of meer vanzelf, maar tegenwoordig lukt bijna niemand dat meer, dankzij het onvoorstelbare slappe beleid van de klinieken. De huidige capitulatiecultuur. Maar u lukt dat wél! Dan komt het eerste droge jaar. Hierin komt het aan op uw vechtlust en uw koppigheid, want de verleidingen zijn talloos. Volhouden. En dan glijdt u het tweede jaar abstinentie binnen, en wéér zijn de dingen anders. Vechten hoeft nauwelijks nog, niet-gebruiken is een gewoonte geworden.

Deel één is binnen: onze abstinentie staat als een huis. Deel twee, de wederopbouw, daar heb ik goed nieuws over! Dat komt bij u binnen op 1 januari, mooier kan het haast niet. Nu moet ik stoppen, anders wordt dit bericht te lang. Ik weet echt wel: hoe korter, hoe bondiger, hoe beter.

Pitt

 

 

31 — de Zes

sevenup64Kijk hem gaan, dit kereltje. Op zijn rubberen laarzen. Het is 1964. Nick heet hij, zeven jaar oud en hij loopt hier de vijf kilometer naar zijn school, vanaf de boerderij in zijn dorp Arncliff, gelegen in de Yorkshire Dales, land van heuvels en valleien. Zijn schooltje is een one-room school, het heeft maar één klaslokaal. In zijn dorpje is hij de enige jongen van zijn leeftijd. Hoe zal het met hem gaan in zijn leven? Een onmogelijke vraag, maar toch weten we: toen Nick volwassen was verhuisde hij naar de VS en werd hoogleraar in Electrical and Computer Engineering aan de Universiteit van Wisconsin. Gescheiden van zijn eerste vrouw en weer hertrouwd, met een andere.

Hoe weten we dat allemaal? Dat komt door een jarenlange Britse documentaire, de up-series genaamd. De eerste aflevering heette Seven up en werd in 1964 uitgezonden. De maker verzamelde twintig kinderen, zeven jaar oud, uit verschillende milieus en achtergrond. In Engeland heet dat nog steeds de hogere en lagere klassen, wij kennen dat onderscheid eigenlijk nauwelijks. Onze premier gaat op de fiets naar zijn werk. De regisseur volgde kinderen uit rijke buurten, uit arbeiderswijken, zelfs een enkel kindertehuis. Hij wilde laten zien: de kinderen groeien op en nestelen zich in de klasse waarin zij geboren zijn, gelijke kansen, gelijke mogelijkheden ten spijt. Dat gebeurde ook inderdaad, bij de meesten.

Om de zeven jaar kwam er een nieuwe aflevering, met dezelfde kinderen, zeven jaar ouder. De hele documentaire sloeg in als een bom. Maar niet vanwege de klassenverschillen! De dreun was: je volgt twintig door en door echte mensenlevens, het ontrolt zich in alle fasen; kind, puber, adolescent, volwassen. Zomaar. Inmiddels zitten we in aflevering 56 up. Als dit zo doorgaat, zijn ze straks bejaard en gaan ze nog dood ook. Twintig levens, in beeld en geluid gevat. De vraag is allang niet meer alleen: wat doen ze in hun leven, met hun bestaan, maar is grotendeels verschoven naar: hoe gaat het met ze?

Wanneer ik aan de Zes denk, krijg ik een zelfde soort gevoel, het volgen van zes levens. En een verslaving die ze verbindt. We kennen elkaar uit de Jellinek, we zijn helemaal geen vrienden, we zien elkaar alleen maar op onze tweewekelijkse bijeenkomsten. We hebben in WhatsApp een groep waar niemand iets op schrijft. We weten nauwelijks waar we wonen! Net als wanneer je drinkt, dan weet je dat ook niet altijd precies. Nou ja, de Zes weten wel waar ik woon, ze kennen mijn piepkleine eilandje in de stad, met de drie kleine ophaalbruggen, vanaf het vasteland rondom. Noodgedwongen moest ik de locatie van mijn arendsnest prijsgeven, mijn apenkooi, want daar komen we bijeen, we zitten aan mijn ruime houten keukentafel, van zeven tot negen in de avond.

Ondanks het feit dat we geen professionele begeleiding hebben – behalve dan in zekere zin van mijzelf – kennen we toch enkele regels. Afzeggen als je niet kunt, is verplicht. Roken mag alleen tijdens de pauze. Natuurlijk rookten we alle zes, verslaafden doen dat nu eenmaal, de oudste paft zelfs pijp!, maar twee van ons zijn ermee opgehouden. En we hebben een kas, met nu vijftig euro. En anders dan in de huidige klinieken, natuurlijk hebben we de regel: er zijn géén terugvallen. We trekken met elkaar verder en verder de abstinentie in, er is geen weg meer terug. Tegelijkertijd zijn we ook niet gek: een van ons kan in theorie een terugval hebben, misschien bij ernstige tegenslag. Maar zegt zo iemand dan tegen ons, helemaal wanhopig: ‘Ja maar, mijn lieve tante is vorige week overleden!’ dan roepen wij: ‘Ja, je tante op een houtvlot!’

Wie bij ons verontschuldigend en min of meer schouderophalend in de groep over zijn terugval vertelt – zoals dat nu aan de lopende band in klinieken gebeurt – die moet helaas vertrekken. Lijkt streng, maar deze regel komt voort uit lijfsbehoud: zo iemand trekt in zijn eentje een hele groep naar beneden. Alleen wanneer de ongelukkige zich te pletter schrikt en direct échte maatregelen neemt, kan hij blijven. En dan steunen we hem ook.

Ons doel is simpel. Het gaat wat verslaving betreft niet meer om het nu, het gaat om de komende jaren. Heel vaak komen abstinente drankzuchtigen na vier of vijf jaar opeens in een gevarenzone terecht. Zonder dat te merken, of zonder acht te slaan op duidelijke tekenen. Vrienden zeggen echt niet: hela. Je bent volkomen off guard geraakt. Het lijkt nog goed te gaan ook, je drinkt eens wat, een keertje. Misschien dat de Zes dit verschijnsel kunnen elimineren.  

De groep bombardeerde mij tot GL. Dit betekent: gespreksleider. Dat houdt in dat ikzelf als het ware niet meedoe, niemand vraagt mij ooit iets, niemand komt terug op wat ik gezegd of geschreven heb, ik kom nooit met een persoonlijke inbreng, ik moet intussen wél de koffie zetten, nog net niet de broodjes smeren, het gesprek leiden, iemand tot de orde roepen, beetje notuleren, terwijl zíj alleen maar zitten en afwachten, en verder, zo lijkt het wel, verder bén ik er bijna helemaal niet. Zo ging het in de kliniek eigenlijk ook met mij, al brak een behandelaar daar af en toe met succes doorheen.

Ik stel de Zes aan u voor.

1  Adri. De kok. De wielrenner. De drankzuchtige. Hij blonk erin uit om werkelijk álle mogelijke hulp naar zich toe te harken, in het gebouw en daarbuiten. En met die hulp dan ook daadwerkelijk iets te doen! Was 35 kilo te zwaar, liep meteen naar een diëtiste. Nu op gewicht. Had een coach, van de Regenboog. Die zei: hee, geen drop meer kopen! Deed hij niet meer. Ging naar een therapeut van PsyQ. Die zei: slik deze pillen. Hij slikte ze. Is niet bang voor Refusal. Gebruikte tijdens de nazorg Campral. Eet uitsluitend nog gezond voedsel. Beweegt veel. Tindert zich een ongeluk. Is zelf ook coach geworden. Werd door zijn verslaving een ander en beter mens. Sinds zijn abstinentie tevens vergadertijger geworden.

Eén ding is een beetje vreemd aan hem, erg vreemd… Wanneer je hem aan tafel ziet zitten, dan lijkt hij van normaal postuur. Gaat hij echter staan, dan is hij opeens veel langer dan jij! Hij moet dus wel twee hele lange benen hebben. In het Monopolyspel noemen ze dat: Lange Poten. Wanneer een indiaan hem ziet, dan zegt die: ‘Oef oef, daar heb je Lange Poten, Hij Die Niet Meer Drinkt.’

2  Henk. De arabist. De oudste, 63. De pijper. De drankzuchtige. Uit de provincie. Wie ons groepje aan tafel zou zien zitten, zou meteen uitroepen: voorwaar, hij is de GL! Want hij oogt als de oudste en de wijste, en misschien ook de verzorgdste. Niet te dik, niet te dun, keurig getrimd wit baardje, à la Hemingway, en altijd in schone kleren. Een heer. Kent Jemen, Syrië, en nog zo wat, op zijn duimpje. Op een avond betwijfelde hij openlijk of hij wel alcoholist is, in de Jellinek deed hij dat ook al. Die twijfel hoor je onder kliniekgangers vaker dan je zou verwachten. Henk, bijvoorbeeld, werd wel degelijk met een half delirium de Jellinek binnengedragen. Dat gebeurt niet iedereen. Om zijn twijfel te bezweren dwongen we hem op een avond om te gaan staan en hardop tegen ons te zeggen: ‘Hi, I am Henk. I’m an alcoholic.’ En wij zeiden terug: ‘Hi Henk.’ In films gaat dat ook zo.

Henk is nog altijd getrouwd. Drie van de Zes hebben een relatie, bij de anderen liep die vanwege hun verslaving op de klippen. Alle dromen, alle verwachtingen, alle hoop – allemaal weg. Alle vrees bewaarheid. Bij de partner dus ook! Ik schreef in bericht 28 – eigenwaarde: ‘Een verslaving blijft beslist niet ongestraft.’ Het allerergste hieraan is dat dit ook voor de omgeving geldt. De enige échte onschuldige in dit hele ellendige verhaal is de omgeving, de partner, de kinderen, de ouders, de familie en vrienden. Je kunt de verslaafde niet verwijten dat hij verslaafd raakte, wél dat hij er niets of te weinig aan doet.

3  Joost. Chemisch analist in opleiding. De jongste, 25. Was drugsverslaafd. Woont met zijn vriendin samen. Ondanks zijn leeftijd blinkt hij uit in wijsheden over zijn verslaving. Hem hoorde ik tot mijn grote verbazing in het gebouw zeggen: ‘Ik denk dat ik door mijn verslaving een beter mens geworden ben.’ Dat denk ik zelf ook, maar dát inzicht had ik nog niet op zijn leeftijd, de verslaving had ik al wel.

Joost vond een nieuwe hobby. Oude spullen kopen, opknappen, weer verkopen. Laatst kwam hij aanzetten met een oud Cartierhorloge. Tegenwoordig denkt hij steeds vaker: ik zou wel buiten de stad willen wonen, in alle vrijheid.

4  MiK. Maquettebouwer met zware wiskundige inslag. Alcohol. De enige met een stamcafé, daar komt hij nog steeds. Kan zwijgzaam zijn, dan bromt hij wat. Houdt aan tafel de logica in de gaten. Woeste kop, wilde baard, wild krulhaar op de kop. Zonder enige moeite zie je hem in de Schotse Hooglanden lopen, in de mist, wanneer het motregent, dan gaat hij de paden langs, met zijn doedelzak.

Ook MiK begon een nieuwe liefhebberij, stadsfotografie. Tweemaal in de week stuurt hij een foto, schrijft daar een verhaaltje bij, gedachten, invallen, ergernissen. Ik push hem vaak om een blog te beginnen, doet hij niet. MiK is degene die aan zijn verslaving de meeste kwalen of kwaaltjes overhield, zwaarlijvigheid, diabetes, neuropathie in de voeten, plus extreem uitstelgedrag. Maar hij vindt nu steeds meer zijn weg, tussen alle obstakels door.

5  Pjotr. Inmiddels hotelier geworden. Nou ja. hij runt een bed and breakfast. Met verhouding, met een vrouw. Alcohol, altijd wodka. Omdat hij de knapste van de Zes is, wordt hij in de groep ook wel graaf Wronski genoemd, die we kennen uit Tolstoj’s Anna Karenina. Hij is de enige die ik vanuit de kliniek meekreeg naar een serieuze mindfulness training, zes weken lang. Hij was daar verrukt over, ik ook. Zijn vriendin deed ook mee, wel belangrijk: doe sommige nieuwe dingen samen, want voor de partner is de abstinente verslaafde nieuw.

6  Pitt. En ik, zei de gek. En hij, zeiden de andere idioten. Pitt heeft een beetje een makke, een eigenaardigheid: overal om zich heen ziet hij psychopaten. Waar hij ook kijkt! Die ziet hij. Dat is zijn hele leven al zo, het is niets nieuws onder de zon.

En, lezer, sinds kort hebben we Michiel erbij, we kennen hem uit de dagbehandeling. Hij is cocaïnefetisjist. Een beetje onze zorgenbroeder. Heel veel kwijtgeraakt, juist ná zijn behandeling. Gelukkig nu loodgieter geworden, bij een baas. ‘Ik ben gestopt met denken,’ zegt hij. We weten niet of hij blijft komen, ook niet of hij nuchter blijft. Maar hij leeft nog, dat is het belangrijkste.

En dat geldt voor ons allemaal, we leven nog.

Pitt