37 — de relatie

De relatie tussen Don en Glenn verliep al erg stroef, ik heb het over Don Felder en Glenn Frey. En toen gebeurde het, de uitbarsting, tijdens een van de laatste optredens die The Eagles in hun glorietijd gaven. De een vergat dat de microfoon van de ander openstond. Kokend van woede keek hij naar die ander, misschien dacht hij: ‘Psychopaat!’ Meteen daarop liep hij naar de zanger toe en schreeuwde in zijn oor, voor iedereen hoorbaar: ‘Na het laatste nummer sla ik jou helemaal in elkaar!’ Hahaha! Ach lezer, soms kun je zó van mensen houden! In het gebouw legde ik een keer aan therapeute Zwaan uit: ‘Als Jellinek-psychologe moet je proberen om je te verplaatsen in een man. Een man wil maar vier dingen.’

1. drank
2. nog meer drank
3. seks
4. iemand in elkaar beuken.

Het grappige was: na deze woorden leunde ze achterover in haar stoel, een bureau stond tussen ons in, ze keek me alleen maar aan en zei niets. Dat vond ik mooi. Ik zei ook niets en keek alleen maar terug. Toen pakte ze haar pen en vroeg: ‘Maar verder gaat alles goed?’ Ik knikte voorzichtig. Je bent altijd een beetje op je hoede, met therapeutische figuren. Het is soms linke soep, met psychologen. Na hun jarenlange studie, die hen de mogelijkheid gaf zichzelf intens te bestuderen, zich te verdiepen in het eigen bestaan en antwoord te vinden op de vraag: wie ben ik?, na al die jaren van introspectie, blaas je hen echt niet zomaar omver. Tegelijkertijd mag je niet toelaten dat zij jou omver blazen. Daarom tussendoor even het volgende.

Een zwaan weegt gemiddeld 13 kilo, voor een vogel is dat bijna te zwaar om te kunnen vliegen, vooral het opstijgen is een gedoe. Dat lukt ze alleen met een uiterste krachtsexplosie. Plus: een zwaan is ook nog eens erg breed, met zijn vleugels uitgestrekt. Dit houdt in dat hij móet blijven vliegen, even zweven is er niet bij, zijn evenwicht is te kwetsbaar. Je ziet het zelden gebeuren, maar grote vogels kunnen wel degelijk in een spin terecht komen, een tolvlucht, waar zij niet meer uitkomen. Welnu, voor herstellende verslaafden geldt dat allemaal precies zo.

Pitt, wat zit je nu toch allemaal te raaskallen? Straks kunnen wij geen zwaan meer zien zonder aan verslaafden te denken. Bedankt! Tja. Dat komt door de titel boven dit bericht, de relatie. Relaties, verhoudingen, de band tussen mensen. Dit is echt een afschuwelijk onderwerp. Je zou willen dat het niet eens bestond! Wat zeg ik? Soms zou je willen dat er helemaal niks bestond! Dat je op een dag klaarwakker werd en zie, er is helemaal niemand… niks en leeg. Overal op aarde ben je alleen. Nergens ben je met zijn tweeën. Je hebt alles maar gedroomd. Alles.

Nee. Zo lukt het niet. Ik begin gewoon opnieuw. Intussen heb ik er al drie beschreven, de relatie tussen bandleden, de relatie psycholoog-cliënt, de relatie zwanen-verslaafden. Het wemelt ervan, van relaties. Overal waar je kijkt, zie je ze. Er is geen ontsnappen aan…

de relatie

Dit is geen onderwerp om grappig over te doen, althans niet wanneer je het koppelt aan verslaafden. Te ingewikkeld, te moeilijk. Te complex, te droevig. Dat zijn relaties soms toch al, maar in verslavingsland des te meer.

Eerst even een bepaalde volgorde. Een geliefde die inziet dat ik verslaafd ben en het meteen uitmaakt, heeft groot gelijk. Een geliefde die het nog een tijdje aankijkt en wacht totdat ik naar een kliniek ga, heeft eveneens groot gelijk. Een geliefde die ziet dat ik in de kliniek en nazorg diverse terugvallen heb en daarna maakt dat zij wegkomt, heeft groot gelijk. Een geliefde die domweg bij me blijft, ongeacht wat ik doe… eh… die wordt eerst zalig verklaard en daarna heilig.

Een scène uit de nazorggroep. Op een avond ging het over de vraag, die voor enkelen gold: helpt het jou dat je nog steeds een verhouding hebt? Allen dachten van wel. Een gek wijf uit Ruigoord riep zelfs: zonder mijn vriend had ik het nooit gered! Maar mét vriend ook niet, want ze dronk allang ‘gecontroleerd’. Zo noemde zij dat. Mócht eigenlijk niet binnen de nazorg, maar er mag zo veel niet, toch? Wij moesten een jaar lang haar nieuwe drankverhalen aanhoren.

Denkt u, ook maar één seconde, dat het bij de nazorg van Novarum – de kliniek voor eetstoornissen, eveneens Arkin, eveneens Obrechtstraat – dat het daar toegestaan is dat een van die meiden doodleuk zegt: ‘Af en toe vast ik nog wel, maar nu gecontroleerd.’ En dat zij daarmee de rest van de groep naar beneden trekt? Een jaar lang? Nee, Novarum trekt grenzen. Wij zagen hen af en toe, wanneer zij zich een enkele keer buiten waagden, in de tuin, zich koesterden in de zon. Eetstoornissen worden in de Obrechtstraat serieus genomen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld drankzucht. Dat komt mede door de aaibaarheidsfactor van de meiden, nog zo jong, nog zo mooi. En misschien straks al dood. Maar wij ook, lezer, wij ook. Minder jong, minder mooi, maar net zo dood.

Ik verzette mij die avond tegen de gedachte dat het mét partner gemakkelijker zou zijn. Vooral door de omdraaiing: zonder partner is het dus moeilijker. Ik geloof daar helemaal niets van. Adri, een van de Zes, die zijn vriendin vanwege zijn drankmisbruik nota bene kort voor zijn opname was kwijtgeraakt, viel mij bij en zei: ‘Juist het feit dat ik het alleen moest doen, wierp mij volledig terug op de feiten. Ik voelde duidelijk: abstinentie bereik je hoe dan ook alleen.’

Mooi zo. Dit brengt ons tot de volgende stelling: een partner, daar heb je geen moer aan.

De terugkeer naar een gezinssituatie kan zelfs heel erg moeilijk zijn. In de Heinzekliniek had de Jellinek destijds nog de grote familie- en vriendenavonden, met onze hele groep erbij, met ex-cliënten erbij, het was altijd vrolijk. Een vrouw vertelde over haar verslaafde man, Piet!, hij zat toevallig naast mij. Een afgekickte zuipschuit. Maar nu, had hij gezegd, nu was alles weer normaal. Not. Zijn vrouw vertelde: ze zaten aan tafel, met de kinderen. Piet zei: jongens, dit jaar gaan we op vakantie naar Portugal! Er viel een diepe stilte… vooral bij de kinderen… jarenlang had hij dronken door het huis gezwabberd… alles plande het gezin allang alleen en zónder hem… hoezo werd het dit jaar Portugal? Hoezo, zelfs, ging hij opeens mee?

In bericht 28 – eigenwaarde schreef ik: ‘Een verslaving blijft beslist niet ongestraft.’ Daarmee bedoelde ik: de omgeving. De verslaafde raakt weliswaar veel kwijt – partner, baan, woning, gezondheid, hij kan terecht zeggen: ik ben zwaar gestraft – maar hij moet niet denken dat het daarbij blijft. Flinke dreunen staan hem nog te wachten, juist wanneer hij abstinent blijft.

De verslaafde kan dit uit de weg gaan door bijvoorbeeld gecontroleerd te gaan drinken. Piet misschien. Niemand neemt hem daarna nog serieus, niemand valt hem dan nog lastig.

Een ander sterk voorbeeld. Vanuit diezelfde Heinzekliniek ken ik nog steeds een lotgenoot, Hans. Een keer per jaar drinken we koffie. Via hem hoorde ik telkens wie van onze Heinzegroep was overleden. En hij deed het beter dan ik: een terugkeer naar de Jellinek, waar ik in december 2014 aan moest geloven, bleef hem bespaard. Inmiddels is hij grootvader, hij vertelde me dat hij onlangs met een mooi cadeau naar zijn kleinkind was gegaan, het was jarig. Maar juist die dag was zijn dochter kribbig tegen hem geweest, humeurig, er wás iets… eindelijk zei ze tegen hem: ‘Weet je nog, toen ik kind was, de keren dat je mijn verjaardag vergat?’

Tegen mij klaagde hij daarover: ‘Waarom moest zij dat nou in hemelsnaam oprakelen? Ik doe alles nu zo goed, al zo lang, ik vergeet nooit meer een verjaardag!’ Hm… in zekere zin ben ik misschien een atypische drankzuchtige: ik neem het altijd voor de omgeving op. Altijd. Als ik gedwongen word te kiezen, dan kies ik hun kant. Ik zei tegen hem: ‘Dat oprakelen wat zij deed, dat recht heeft zij! Volledig! Haal het niet in je hoofd om dat recht ook maar enigszins te betwisten. Jij was er niet, toen zij jarig was! En nu ben je er wel, voor haar kind. Waarom nu wel en toen niet? Die vraag stelt zij jou, voortdurend: waarom toen niet?! Wees liever blij dat zij een dergelijke pijn laat zien. En vertel haar hoe verschrikkelijk je dat vindt, het feit dat zij daar soms nog onder lijdt. Dat is het enige wat je voor haar kunt doen: lijd met haar mee.’

Een ander voorbeeld. Een jongeman, al bijna twee jaar nuchter, vertelde mij iets soortgelijks. Zijn moeder bezorgde hem een steeds ongemakkelijker gevoel. Zij leek te vinden dat hij nu klaar moest staan voor haar, haar iets verschuldigd was, zij had hem door zijn maanden in de Jellinek heen gesleept, en ook daarna nog volop gesteund. Dat erkende hij. Maar eigenlijk zette zij nu een machtig wapen tegen hem in: haar bezorgdheid… Wederom zei ik tegen hem: dat recht heeft zij. En die prijs betaal jij. Je kunt twee dingen doen: wachten tot het langzaam voorbijgaat, of dit onderwerp aansnijden met haar. Kortom: een erg moeilijk gesprek voeren. Zeg haar dat je het gevoel hebt dat zij jouw herwonnen zelfstandigheid niet ziet. Dat zij jouw herwonnen leven niet ziet. Zeg haar dat je dat begrijpt! Laat de gedachte die zij had – ‘mijn zoon sterft eerder dan ik’ – duizend keer op je inwerken. En daarna nog eens duizend. Laat haar gedachte – ‘wat hebben wij verkeerd gedaan?’ – duizend keer op je inwerken en dan nog eens. Dan begrijp je haar werkelijk. En zeg dat tegen haar!’

Mensen zeggen elkaar bijna niets.

Ten slotte, een laatste voorbeeld, nóg weer moeilijker, iemand anders. Een vrouw, drankzuchtig, zij voelde zich na twee nuchtere jaren sterk genoeg om te gaan daten, via Tinder. Werd verliefd op hem en hij op haar. Wat nu? Wat vertel je, hoeveel, en wanneer? Hier valt bijna geen zinnig woord over te zeggen, zelfs niet door mij. Tegen mij zei ze: ‘Ik kan hier alleen over praten met mensen die niet oordelen.’

Hm. Er zijn twee soorten mensen op aarde die ik direct als aanstellers bestempel: 1. mensen die zeggen niet bang te zijn voor de dood, en 2. mensen die zeggen: ik oordeel niet.

Alleen robots en zombies oordelen niet. Mensen wel, altijd, hoe zou het ook anders kunnen? Zij kan mij wél vragen: ‘Pitt, parkeer je principes even, luister nu naar mij, oordeel later, spreek dat nu niet uit.’ Dat kan allemaal. Dat kan ik doen. Maar zeg dat dan hardop. Zeg de dingen hardop!

Zij had hem voorlopig alleen verteld dat zij was ingestort toen zij twee jaar geleden haar geliefde en haar baan verloor, te veel was gaan drinken en de drank nu vaarwel had gezegd. Ik zei tegen haar: denk jij dat hij Gekke Henkie is? Dat hij niet aanvoelt dat drank er eerst was?

Maar het probleem was nog veel groter. Die partner, die haar inderdaad verlaten had, had heel lang niets geweten van haar drankmisbruik, haar verslaving. Het klinkt ongelooflijk, maar er zijn drankzuchtigen die dat weten te verbergen. Tegelijkertijd heeft een partner het vermogen om weg te kijken, wanneer dat juist niet moet, ook hij heeft daarna iets om over na te denken. Hoe dan ook: zo’n dubbelleven, hoe biecht je dat op? En wanneer? De ander denkt wellicht: dat kan zich herhalen. Zij drinkt straks weer, maar ik merk er niets van.

Ik had niet gedacht dat ik dit ooit zou schrijven, maar: ik weet het ook niet. Dan moet de tijd maar beslissen hoe dit afloopt. Maar de tijd beslist zo goed als altijd in ons nadeel.

U hebt nog iets tegoed. Want misschien zegt u: ‘Pitt, je maakte ons wel nieuwsgierig, met dat verhaal over The Eagles. Na hun concert, sloeg die ene toen die andere in elkaar?’

Nee, lezer, natuurlijk niet. Toen ik schreef dat je soms zo van mensen kunt houden, kende ik de afloop natuurlijk al. Die ene, die zo boos was, stormde na het laatste nummer zijn eigen kleedkamer binnen, pakte daar een van zijn gitaren en sloeg die tegen een muur aan stukken. Die ander, die daar van hoorde, zei: ‘Dat was wel de goedkoopste gitaar die hij had.’

Zie de mens…
en hou van hem.

Pitt

36 — de wegwijzer

Soms hebben de dingen wat tijd nodig… In mijn leven, bijvoorbeeld, duurde het even voordat ik begreep wat de Franse schrijver Marcel Proust († 1922, longontsteking, geen alcohol) bedoelde, toen hij schreef dat reclameboodschappen op precies dezelfde manier een uiting van onze cultuur zijn als de verzamelde werken van Shakespeare. Proust zegt: ‘Iets van ons zit overal in, alles is vruchtbaar, alles is gevaarlijk, in een zeepreclame kunnen we net zulke ontdekkingen doen als in de Hamlet van Shakespeare.’

Ik kom in deze weblog af en toe aanzetten met citaten van schrijvers, dichters en ook songwriters. De reden dat ik dit doe is simpelweg: wie naar een verslaving kijkt, moet daar op dezelfde manier naar kijken als naar het leven zelf. Zoals schrijvers dat doen. Hersengeleerden doen het weer anders: zij isoleren een verslaving en turen er dan eindeloos naar, net zolang tot zowel zijzelf als de verslaafden een ons wegen. Terwijl het bij mij juist een onsje meer mag zijn, regelrecht tot aan het gewicht van een volwassene.

Stel dat een lezer mij vraagt:
‘Pitt, ik drink te veel, welke kliniek zou je mij aanraden?’
Ik denk dat ik zou zeggen:
‘De dichtstbijzijndste.’

Ook al vind ik dit wel een eigenaardig woord, want van de achttien letters heeft het maar vier klinkers.

De reclameboodschap boven dit bericht werd mij toegestuurd door een van de Zes, de goede MiK. Bij een klein overdekt winkelcentrum in Almere zag hij opeens zijn voormalige kliniek voorbijkomen, op een roterend reclamebord. De Jellinek verscheen als derde, na Autototaalglas (voor alle pechvogels, met daaronder de uitroep: autototaalglas helpt) en de Aldi met wijn en kaas (dat gaat goed samen, met daaronder de uitroep: Natuurlijk Aldi!).

Laten we Marcel Proust eer bewijzen en deze Jellinekreclame eens onder de loep nemen, wat zegt deze boodschap ons, wat laat hij zien, over de Jellinek, over onszelf, over de verslavingszorg in Nederland, over de zorg in het algemeen. Want deze reclame geeft aanleiding om er het een en ander over te zeggen. En geeft aanleiding om er het een en ander op af te dingen.

Het brein achter deze reclamecampagne is zakelijk directeur Jasper ten Dam, hij vormt een vast onderdeel van het dappere directieduo Jasper & Wencke. We kennen in Nederland wel meer van dit soort fameuze duo’s, ik denk aan Gert & Hermien, en natuurlijk ook Peppie & Kokkie. Ik hoor u al roepen: Kabouter Plop!, maar die is in zijn eentje, hij is louter kabouter.

Het beeld

De reclame toont de kijker een aantal gezichten, zo op het oog doodgewone mensen. Wel meer bedrijven doen dit, zij accentueren de ‘gewone Nederlander’, die hun producten koopt, dus u ook. Echter, in dit geval zijn deze mensen helemaal niet zo gewoon, het zijn verslaafden. Alleen, dat zijn ze helemaal niet, het zijn betaalde krachten van een modellenbureau. Commerciële bedrijven deden dit altijd al: ons iets tonen wat onecht is. Niet waarachtig. Dat noemen we, heel netjes gezegd: verleidingstechniek. De Jellinek doet dat nu ook. Hoewel, die kerel linksonder, met die rare zonnebril, die doet toch wel denken aan zo’n draaideurfiguur, iemand die in de Obrechtstraat de deur platloopt. En trouwens: waarom hééft de Jellinek eigenlijk een draaideur? Dat brengt verslaafden alleen maar op rare ideeën.

De wat oudere heer rechtsboven in beeld doet mij aan iemand denken. Maar aan wie toch? Misschien moet ik de directie van de Jellinek dat eens vragen: wie is dat? Misschien weten zij het ook niet… wat weten wij nu eigenlijk, wij mensen?

De tekst

Met mijn verslaving ga ik naar Jellinek. Vijf dingen vallen hier erg op.

Een. Het gebruik van het woord ‘verslaving’. Een groot aantal Nederlanders drinkt te veel, maar die noemen we echt niet verslaafd, niet zoals ík dat was, niet zoals de Zes dat waren. Het risico om verslaafd te raken, lopen deze mensen echter wel degelijk, dus kijk uit, het kan verstandig zijn om naar de Jellinek te gaan. Misschien voor ambulante hulp, dat zijn gewoon gesprekken. Wacht niet totdat u eindelijk verslaafd bént! Dat suggereert de tekst echter wel.

Twee. Het gebruik van het woord Jellinek. Waarom moet u zo nodig naar de Jellinek? Wat is daar zo goed aan? Waarom niet naar een andere kliniek? Een verantwoorde tekst zou zijn geweest: met mijn verslaving zoek ik hulp. Of veel beter nog: ik drink te veel, ik zoek hulp. Wil je het breder trekken, dan: mijn gebruik loopt uit de hand, ik zoek hulp.

DrieMet mijn verslaving ga ik naar Jellinek. Jellinek zonder het lidwoord ‘de’. Taalkundig is dit correct – het is ‘de Spar’, maar bij eigennamen schrijven we niet ‘de Albert Heijn’ – maar heel Nederland kende deze kliniek als de Jellinek. Inmiddels vindt men het kaalgeschoren ‘Jellinek’ veel beter bekken, veel moderner. In mijn ogen is dit een symbolisch afscheid, van een roemrucht en belangrijk verleden. De Jellinek is dood, leve Jellinek. De draaideur draait, hij sluit af en opent tegelijk.

Vier. Links onderaan de reclame staat: Nu ook in Almere! Dat klinkt heel erg als: nu ook in de supermarkt! Of: nu ook in voordeelfles!

Vijf. Het volstrekt schaamteloze van een dergelijke tekst. Met mijn verslaving ga ik naar Jellinek. ‘Dé expert op het gebied van verslaving’, schreeuwt de tekst eronder u ook nog in het gezicht. Ik denk dat u heel erg zou schrikken wanneer u in een klein overdekt winkelcentrum tegen een soortgelijke boodschap zou aanlopen: ‘Met mijn longkanker ga ik naar Leeuwenhoek. Dé expert op het gebied van kanker.’ Misschien roept u nu verontwaardigd: ‘Pitt!, dat is geen vergelijking! Want longkanker is afschuwelijk en dodelijk!’ O? En een verslaving is dat niet? Denkt u dat werkelijk?

De dood van Ruben, waar ik in bericht 34 – Ondine’s vloek over schreef, is nog maar het begin. Hij is de eerste. Toen ik ervan hoorde, dacht ik: oké, daar gaan we, nog eens. Ik zat soms te denken, tijdens mijn laatste opname, wanneer ik de groep rondkeek: ‘Over vijf jaar is een deel van jullie dood, binnen tien jaar is meer dan de helft van jullie weggevaagd.’ Want zo ging het twintig jaar geleden in de Heinzekliniek, de een na de ander ging daarna ten onder. Dit zijn geen cijfers van een kliniek, het zijn mijn cijfers. Het was mijn groep… maandenlang… het waren mijn mensen.

Ditmaal deed ik het beter: ik deed mijn uiterste best om de Zes bij elkaar te krijgen. En bij elkaar te houden.

Elke reclame-uiting zegt maar één ding: ga niet naar de concurrent, kom naar ons. De Jellinek zegt: wij zijn dé expert! Pardon? Zijn jullie dat? Of wáren jullie dat? Weet u nog, lezer, dat ik directeur Wencke de Wildt de Zes aanbood, in bericht 27 — heliocentrisch? Nu bijna vijf maanden geleden? Zes ex-cliënten, stevige kerels, die in het gebouw langs wilden komen om cliënten te vertellen hoe het met hen gegaan is. Zes mannen, door snijdende kou en de sneeuw, door weer, wind en regen, en in de lente, in de zomer, en later, wanneer de herfstbladeren vallen, op weg naar de Jellinek, om hun lotgenoten de helpende hand te reiken. Reageerde Wencke daar op? Nee, natuurlijk niet, we hoorden helemaal niks. Ex-cliënten komen allang niet meer in het gebouw. Cliënten interesseren haar bitter weinig, betrokkenheid nul. Vandaar de reclame. Want niet wat de Jellinek aanbiedt doet er nog toe, maar hoeveel cliënten de Jellinek binnenhaalt doet ertoe. Het gaat de Jellinek er niet meer om dat u hulp zoekt, het gaat erom dat u die bij hen zoekt.

Als Jasper ballen had, zette hij op zijn billboard: Aanbieding! Tijdens behandeling in Jellinek zijn maar liefst DRIE uitglijders toegestaan!!  

De Jellinek gaat deze reclameborden ook nog massaal in Utrecht neerpoten, want ook daar hebben ze sinds kort een vestiging. Wie betaalt al die borden eigenlijk? Dat betaalt het Amsterdamse GGZ Arkin, waar de Jellinek onder valt. Wie betaalt Arkin eigenlijk? Dat doen de zorgverzekeraars. Wie betaalt de verzekeraars? Dat doen wij… het is niet te geloven, maar wij betalen allemaal mee aan de speeltjes van Jasper.

Iedere verslaafde vindt echt zijn weg wel naar een kliniek. Via de huisarts. Via internet. Via familie, vrienden, kennissen. En vooral: via zichzelf. Hij gaat wanneer hij daar aan toe is, geen dag eerder. Leer mij een verslaafde kennen. Of nee, doe maar niet. Ik ken ze al.

Wij hebben nog steeds het idee, althans ik heb dat, dat een zorginstelling iets anders is dan een commercieel bedrijf. Die tijd lijkt voorbij. Dat komt vooral door top-down management. Wencke & Jasper, plus nog een emmer vol managers, bepalen alles. Ik hoop dat ook díe tijd nog eens voorbij gaat. Want laat ik hier één ding zeggen, ik stipte het al eens aan in bericht 14 – de muze. Een antwoord op de vraag: als het allemaal zo waardeloos is in de Jellinek, hoe kan het dan eigenlijk dat de Jellinek ook ditmaal mijn leven redde? Hoe kan het dat ik via deze kliniek voor de tweede keer in mijn leven aan mijn verslaving ontsnapte? Twintig jaar geleden lukte mij dat in de Obrechtstraat ook, toen alles zo heel anders was, zo veel meer volwassen, er moet dan toch iets zijn dat nog hetzelfde is, iets waar geen enkele directie aan kan tornen? Iets wat zij niet kaal kán slaan? Niet kán afbreken? Dat is er ook, lezer. Daarom moet ook ú zich nog steeds aanmelden. Ik zal u zeggen wat het is.

Het zijn de behandelaars.     

Iemand wees mij er op dat ik het begrip ‘behandelaar’ in mijn blog verkeerd gebruik. Daarmee wordt in de Jellinek bedoeld: de psychologen. Maar psychologen noem ik psychologen, ik ben een beetje raar in die dingen. Tijdens mijn behandeling zag ik regelmatig een psycholoog, in een sessie van drie kwartier. Die sessies doen echt wel wat, maar zij trekken mij niet een verslaving uit. Voor mensen als ik is een verslaving domweg te groot, te krachtig, te zwaar. Ook het positief denken, de cognitieve gedragstherapie, waar Wencke mee opstaat en mee naar bed gaat, is op geen enkele manier in staat om mij eruit te tillen. Want je maakt er in de kliniek alleen maar kennis mee, je hoort er allerlei dingen over, daarna weet je dat het bestaat, maar het wordt niet als training aangeboden. Ik weet niet eens of je de CGT kúnt trainen. Het schijnt te kunnen door middel van computerprogramma’s, maar ik heb geen idee.

Wanneer ik over behandelaars praat, dan spreek ik over de mensen die mij dagelijks meemaakten. De veldwerkers. Plat populair gezegd: die met hun poten in de modder staan. Met wie wij in de ochtend de dag openden en de dag in de namiddag weer afsloten. Die er tijdens de verschillende modules altijd waren. Die er tijdens de nazorg altijd waren. Meestal zijn behandelaars SPH’ers, Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Soms zijn het verpleegkundigen-B. Zet die mensen maar eens met hun gezicht op je billboards, Jasper. Dan hoor je meteen hun naam een keer.

Hoe kan het dat hun invloed zo groot is? Zij staan immers onderaan de ladder, in salaris. Als ík een kliniek had zou dat wel anders zijn. Ik hoorde dat een psycholoog bij de Jellinek anderhalf keer zoveel verdient als zij. Wat een arts daar verdient wil ik dan niet eens weten. Laat staan wat de managers verdienen. Laat staan wat Jasper & Wencke verdienen. Hun baas, Jeroen Muller, runt Arkin voor drie ton per jaar. Men zegt dat hij hard werkt. Mark Rutte runt heel Nederland voor € 157.287 per jaar, inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Men zegt dat hij nóg harder werkt.

Dus hoe kan het dat de invloed van behandelaars zo verschrikkelijk groot was?

Een. Doordat zij mij voortdurend zagen. Martin en Reyna zagen mij een jaar lang, elke week, in de nazorg. Tijdens de dagbehandeling kwam ik Cynthia overal tegen, zij leidde niet alleen mijn groep, maar deed ook de modules ‘sociale vaardigheid’ en ‘structuur’. En misschien nog duizend andere dingen. Samen met Dolly deed ze ‘analyse & motivatie’, hetgeen natuurlijk neerkwam op 20 procent motivatie en 80 procent terugvalgeouwehoer. Niet haar schuld. Dat alles deed ze terwijl ze zwanger was. Behandelaars zijn stevige mensen, écht stevig. Ik houd heel erg van mensen die stevig kunnen zijn.

Twee. Zij zagen mij voortdurend in een groep… wil je iemand werkelijk leren kennen en doorgronden, kijk dan hoe hij zich in een groep gedraagt. Daar kan hij zich niet verbergen, niet achter woorden, en probeert hij dat tóch, dan zie je dat. Met verslaafden moet je helemaal niet willen praten, er komt toch geen verstandig woord uit, je moet alleen maar naar ze kijken. Verslaafden snakken slechts naar één ding, waar elk mens naar verlangt: gezien worden. Maar dan moeten behandelaars dat wel kunnen… Annette kon dat, Tamara, en Martin, en Reyna, en Dolly, en Cynthia. Hans West kon dat trouwens ook.

Alle behandelaars dachten heel anders over een verslaving dan ik, maar dat deed er niet toe. Dat mág er ook niet toe doen. Ik ging nooit met hen in discussie, ik vroeg maar één ding: ‘Ik kan dit niet alleen, help mij…’

Dat deden ze.

Pitt