Er was een tijd, lezer, dat de mensen dachten dat verslaafden bezeten waren. Slachtoffer van een boze geest. Geen onlogische gedachte, het verklaarde inderdaad alles. Nu lachen we daar om. En nú is de tijd dat de mensen denken: verslaafden zijn chronisch ziek. Precies hetzelfde, alleen ditmaal slachtoffer van een ziekte. Verklaart ook alles. En zo sukkelen de mensen voort en ploeteren zij verder. Maar wat is een verslaving dan wél?
Laten we, om die vraag te kunnen beantwoorden, eens een ogenblik stilstaan en luisteren naar de woorden van een gerenommeerd verslavingsdeskundige, schrijver van 35 internationaal erkende verslavingsberichten, Pitt Hamson is de naam. Goeie ouwe Pitt.
Enkele jaren geleden hoorde ik dat de Duitse schrijver Bernhard Schlink in cultureel centrum Felix Merites geïnterviewd zou worden door de Nederlandse schrijver Geert Mak. Deze Schlink kende ik van zijn boek Der Vorleser en ik was nieuwsgierig naar de man die het geschreven had. Ik begon te bellen. Eerst naar vrienden, toen naar kennissen, overal ving ik bot, niemand kon of wilde mee. Opeens drong tot me door: ik dreigde het hele interview mis te lopen. Als ik niemand zou vinden, dan ging ik zelf ook niet. Meer dan dit besef had ik niet nodig, ik besloot: nooit meer in mijn leven laat ik het van een ander afhangen of ik uitga of niet, nooit ofte nimmer meer. Die avond ging ik alleen. Eerlijk gezegd voelt dat eigenlijk wel apart, om ergens alleen te zijn, op jezelf aangewezen. Om eens wat om je heen te kijken. Om te denken: hoe zit dat hier?
Misschien had ik dit 35e bericht niet geschreven als ik die avond thuisgebleven was. In ieder geval niet met deze titel erboven en niet met die afbeelding erbij. Want Bernhard Schlink zei die avond heel terloops iets wat mij aan denken zette, over de kern en het wezen van een verslaving, ook al ging het gesprek over een heel ander, geschiedkundig onderwerp. Eigenlijk was dit een typisch voorbeeld van het verschijnsel ‘serendipiteit’. Je zoekt iets en tijdens die zoektocht stuit je op iets heel anders. Zou je het één niet hebben gezocht, je zou het ander niet hebben gevonden.
Zoals Der Vorleser dat ook doet, ging het gesprek met Geert Mak over Duitsland en de oorlog, over het Duitse volk. Ter sprake kwam daardoor ook de terreur die de RAF eind jaren zestig in Duitsland uitoefende, de aanslagen van de Rote Armee Fraktion. Wat sommige moslims nú doen, deden sommige Duitsers toen zelf. Mak vroeg: ‘Wat bezielde die mensen eigenlijk? Waarom deden ze dat?’ Waarschijnlijk had hij genoegen genomen met het antwoord: ‘Die mensen waren ziek.’ Of met het antwoord: ‘Die mensen waren bezeten.’ Maar dat zei Bernhard Schlink helemaal niet, hij zei iets heel anders. Hij zei: ‘Nou ja, we zijn allemaal bannelingen, nietwaar, en sommigen voelen dat sterker dan anderen.’
Pats. Ik stond ervan te kijken, zo rustig, zo terloops. We zijn allemaal bannelingen, nietwaar. Iedereen lijdt daaronder, maar sommigen meer dan anderen. Hij voegde eraan toe: of je het Oude Testament nu letterlijk neemt of figuurlijk, of het verwerpt, verbannen voelen we ons allemaal. We horen hier niet.
Halverwege de nazorg in de Jellinek gebeurde er iets heel vreemds, wat ik nog altijd niet kan verklaren. Er gebeurt in het gebouw trouwens altijd iets heel vreemds, alleen daarom al moet u zich toch echt bij een kliniek aanmelden, je weet niet wat je meemaakt. We waren die avond in ons nazorggroepje met zeven man, en één GL, Martin, de gespreksleider. Zijn collega Reyna was tijdelijk opgestegen en weggevlogen, naar hogere sferen. Aan het woord was cannabisverslaafde Frey. Hij sprak over geluksmomenten, die cannabis hem bezorgde, dat hij die nu erg miste. Tot mijn stomme verbazing was er aanvankelijk niemand die begreep waar hij het over had! Ik vroeg aan de groep: ‘Zijn jullie dan per ongeluk verslaafd geworden? Zaten jullie gewoon even niet op te letten?’
Een jaar geleden begon ik deze weblog en schreef ik de beginpagina van zesmaal.nl. Daarin sprak ik over ‘onechte paradijzen’ en over ‘droomland’ en ik vertelde u dat een verslaving neerkomt op nep en bedrog. Je wordt belazerd waar je bij staat. Je kunt drinken wat je wilt, maar telkens weer kom je bedrogen uit. Bij die woorden voelde ik ietwat nattigheid, maar ik liet het maar zo, voorlopig. In bericht 7 — mooie mensen haalde ik een van die woorden terug: droomland. Maar nu plaatste ik het in een heel andere context, een man, aan de bar, hij is alleen, hij drinkt. Ik liet doorschemeren: voel geen medelijden met hem, hij is ergens, waar jij niet bent.
De nattigheid die ik voelde bij het schrijven van de beginpagina, werd veroorzaakt doordat ik om één ding niet heen kon. Namelijk: een onecht paradijs is in vergelijking met het echte paradijs nog altijd second best.
Noem het een genetische weeffout, noem het wat je wilt, maar drankzuchtigen hebben een sleutel in handen gekregen, die zij niet hadden mogen hebben. Domweg omdat de mens daar niet op gebouwd is. Zij hebben toegang tot een plaats waar zij niet mogen komen. Waar zij, normaal gesproken, ook helemaal niet kunnen komen. Een plek van puur en onaards geluk. Niet-verslaafden beschrijven geluk vaak als een flits, heel even voel je het, opeens stroomt het diep door je heen, een fractie van een seconde. En dan is het weer weg. En wat nu, als je dat gevoel kunt vasthouden? Wat dan? Dit brengt ons tot de volgende stelling, tot de kern van alles, het enige wat hout snijdt:
Een verslaving is de meest natuurlijke reactie van de mens op het feit dat hij bestaat. Een verslaafde zet de tijd stil. Dat is wat hij doet…
Daarom zeg ik, tegen alle hersengeleerden hier op aarde: ga rustig door, onderzoek ons eindeloos, creëer de nieuwste inzichten, kom weer eens met een nieuw medicijn, een nieuwe behandeling, noem ons ziek, schuif ons een persoonlijkheidsstoornis in onze schoenen, noem ons psychiatrisch, noem elke verslaving zelfmedicatie, vertrouw blind op je Cognitieve Gedragstherapie, experimenteer naar hartenlust met je gecontroleerd drinken – iedereen moet nu eenmaal iets te doen hebben in zijn leven – maar zolang je dit niet begrijpt, zolang je geen enkele weet hebt van deze sleutel, precies zó lang begrijp je er niets van. En hoe zou je ook kúnnen? Zoals ik hierboven beschreef, hebben ook verslaafden zelf hier nauwelijks weet van. Van gesprekken met verslaafden word je dan ook niet veel wijzer. Frey wist het wél. En ik ook.
En dan? Wanneer je die sleutel eenmaal hebt? Nou ja, wat er dán gebeurt, dat is vrij eenvoudig.
In het boek De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch staat Max – een van de hoofdpersonen, een sterrenkundige – op het punt de precieze locatie van de hemel te ontdekken, het paradijs. Engelen houden hem al enige tijd in de gaten. Op een avond staat hij weer eens door zijn radiotelescoop te koekeloeren, in Drenthe, en opeens heeft hij het… de exacte locatie van de hemel… precies op dat moment raast in dolle vaart een meteoriet naar beneden… zijn baan leidt naar Nederland, naar Drenthe, naar de plek van het observatorium… en verpulvert met een geweldige klap de gehele sterrenwacht, met alles en iedereen erbij.
De verslaafde die niet van zijn middel kan afblijven, die zijn sleutel blijft gebruiken, wordt niet ogenblikkelijk verpulverd, maar wordt getrakteerd op een reisje naar de hel. Ziet hij die ook eens, van binnen. Het is de prijs die hij betaalt. Lange tijd is dat niet een enkele reis, retourtjes krijgt hij, telkens keert hij weer terug. En telkens vertrekt hij weer.
De zwaarte van ons bestaan, het feit dat we ons bewust zijn van onze sterfelijkheid, het tranendal waar we doorheen moeten, de onmogelijkheid om dat op te lossen, de blije momenten waar we ons aan vastklampen, de mooie dingen van ons leven, de mensen om ons heen, de flitsen van geluk, daar moeten we het mee doen. De hele wereld doet het daarmee! De verslaafde zal dat pas lukken na ten minste een vol jaar abstinentie. Eerst drie maanden, met behulp van een kliniek die daarin gelooft, en dan de volgende negen alleen. Zo deden de Zes het. En het gaat goed met ons, nu al twee jaar lang. Die sleutel hebben we nog steeds; we gebruiken hem niet meer.
Het wondermooie boekje De uitvreter, van onze eigen Nescio, laat ook nog ándere manieren zien om te ontsnappen aan de condition humaine, aan ons mens-zijn, met alles wat daarbij hoort. Drie manieren, om precies te zijn. Hij is de schrijver van de zin: ‘Jongens waren we, maar aardige jongens.’ Jawel, maar daarmee red je het nog niet.
In De uitvreter beschrijft Nescio hoe deze jongemannen elkaar ontmoeten, vriendschap sluiten, en hoe het met hen afloopt. Bavink, de kunstschilder, wordt gek, hij eindigt in een gesticht. Dat is één manier, gek worden. Je kunt daar nauwelijks voor kiezen, je kunt er wél voor kiezen om dat niet tegen te houden. Koekebakker, de ik-persoon in het boek, ontdoet zich van al zijn idealen via een kantoorbaan, hij vlucht het burgermansbestaan in. Dat is de tweede manier. En Japi, ach, de onvergetelijke heerlijke Japi – die in het verhaal de uitvreter is – hij maakt een eind aan zijn leven. De derde manier. Hun vriendschap is voorbij. Want alles gaat voorbij.
Ziezoo. Godverdomme (6x).
Japi’s dood was onvermijdelijk. Nooit zag ik een zelfmoord zó mooi beschreven worden, in zo een kleine schoonheid, waardoor je onwillekeurig denkt: het kon ook niet anders. Gelukkig zijn wij Japi niet, u niet en ik niet.
Pitt