20 — loven en bieden

Franciscus 01

Af en toe gebeurt het dat een lezer een reactie bij een van mijn berichten plaatst en telkens ben ik daar heel erg blij mee. En ook opgelucht, want vooraf dacht ik dat er ook mensen zouden zijn — gezien de huidige toon en inhoud van reacties op het net — die zouden schrijven: ‘Hee jij, tering-Pitt, ze moesten jou verzuipen in een vat whisky!’ Zowel met de reactie als met de daad zelf zou ik helemaal niet zo zitten. Verzuip mij maar in een vat whisky, ik heb in mijn leven wel erger meegemaakt. En wanneer het achter de rug is: laat mij daar dan zitten, Pitt op sterk water, dat heeft wel iets. Traag dein ik en draai ik een beetje, zoals ik dat lang geleden in de moederschoot ook deed. Pitt voor eeuwig in een vat whisky gevangen, hij is zowel verlost als terug bij af. En: hij blijft goed!

De laatste lezersreactie kwam van therapeut Hans West, hij reageerde uitgebreid op bericht 19 – moderne inzichten. Waarvoor mijn dank! Inzichten die overigens niet allemaal even modern waren, maar daar ging het mij ook niet om. In dit bericht ga ik in op zijn vraag aan mij, namelijk: ‘Wat stel jij dan voor dat ‘verslaving’ is, als het geen ziekte is?’ Daarmee begeef ik me op glad ijs, want ik refereer dan aan geen enkel wetenschappelijk onderzoek, niet aan de modernste hersenscan-technieken en evenmin aan inzichten vanuit de psychologie of psychiatrie. Ik verwijs naar slechts twee dingen: mijn gezond verstand en de vele dingen die ik zag en meemaakte — in al die jaren, in zo veel verschillende omstandigheden, in zo veel hoedanigheden — ik baseer mij dus op het observeren van zowel mijzelf als mijn lotgenoten.

Wie Hans West niet kent kan terecht op zijn weblog, PraatmetHans.nl, en wie hem wil hóren kan terecht bij het radioprogramma Nachtkijkers, waarin hij vorige week zondag vier uur lang over verslavingen sprak, in het holst van de nacht. In het begin erger je je dood aan de vele bellers, maar hij weet elke vraag handig te verbinden met kwesties die hij toch al wilde aansnijden. Dit voortdurend verbinden van uiteenlopende onderwerpen deed hij in de Jellinek ook, het is echt zijn kracht.

Het antwoord dat ik hem wil geven, verbind ik grappig genoeg met de afbeelding van het houten beeldje boven dit bericht. Het stelt Franciscus van Assisi voor, hijzelf is uit de 12e eeuw, het beeldje uit de 15e. Hij is de enige onder de vele heiligen die zich niet alleen met mensen verbonden voelde maar ook met dieren. Veel beter dan mij een uur lang op te zadelen met die psychopaat Pavlov, had de Jellinek over deze Franciscus kunnen onderrichten. Want hij werd nog tijdens zijn leven beroemd door zijn Zonnelied, een lofzang op de natuur, op de schepping. En u, als herstellende of herstelde verslaafde, u zegt natuurlijk: ‘Omdat ik mijn middel niet meer kan loven, nou, dan loof ik voortaan de schepping maar!’

Goed gezegd! U bent een bovenste beste verslaafde, eentje naar mijn hart. En bij het loven van de schepping, daarbij kan iemand u helpen, namelijk Rik Zaal, voormalig programmamaker bij de VPRO. Ik zag het heiligenbeeldje vorige week in Utrecht, in het Catharijneconvent, een erg oud en voormalig klooster, nu museum. Rik Zaal stelde twee jaar geleden een mooi boekje samen, Het beste van Nederland – een eigenzinnige reisgids, waarin hij tal van plaatsen in ons land beschrijft en aanprijst, zowel binnenshuis als buiten, plaatsen die in zijn ogen de moeite van een bezoek waard zijn. Ik kocht dit boekje tijdens mijn dagbehandeling in de Jellinek en ik verplichtte mezelf om minimaal tweemaal in de maand zo’n plek te bezoeken. Op die manier dwong ik mij om te genieten van wat bijzonder is of wat schoonheid heeft. Nu in nuchtere staat. Deze methode werkte heel erg goed! Op zondagen nam ik de trein, dat waren goede dagen. En nu is het lente! Dus: weer naar buiten! Ik zag het boekje staan voor een tientje op boekwinkeltjes.nl.

‘Wat stel jij dan voor dat ‘verslaving’ is, als het geen ziekte is?’

Iemand die een beetje thuis is in de kerkgeschiedenis zou Franciscus misschien herkend hebben, want het beeld toont de kijker de stigmata op beide handen. (Stigma’s kan ook.) Volgens de overlevering was Franciscus door zijn vroomheid gestigmatiseerd geraakt, dat wil zeggen: hij droeg de wondtekens van de kruisiging. Toen ik voor dit beeldje stond, dacht ik opeens aan de kwestie ziekte of geen ziekte. Immers, ook verslaafden zeulen een dubbel stigma met zich mee, twee stempels. Enerzijds krijgen zij er een opgeplakt van de buitenwereld, anderzijds van de hulpverlening. De buitenwereld maakt meestal korte metten met ons: we zijn losers. De verslavingszorg is inmiddels uitgekomen bij: we zijn chronisch ziek en we hebben een psychische stoornis.

We. Van twee kanten vliegen de stempels en etiketten ons om de oren. We zijn dit, we zijn dat. Tien jaar later zijn we weer wat anders. Let wel: deze etiketten krijgen wij voortdurend opgeplakt door niet-verslaafden. En hier, in deze weblog, doet nu al geruime tijd een verslaafde zijn mond open.

Terecht licht Hans West toe: met chronisch ziek wordt bedoeld dat de gevoeligheid voor het middel nooit meer weggaat. Maar dat weet iedere verslaafde ook wel, dus waarom moet dat nu letterlijk ‘chronisch ziek’ worden genoemd? Wat win je met een dergelijke kwalificatie? En waarom we nu ook nog psychisch gestoord zijn weet ik eigenlijk niet, maar het interesseert me ook niet. Ga je gang, noem mij zus, noem mij zo. Verzuip mij er maar in. Intussen heeft niet één nieuw inzicht, niet één nieuw etiket, geleid tot een betere en effectievere behandeling.

En die is er ook helemaal niet.

Wat is nu een goede manier van behandelen? Er is maar één behandeling, voor ons. Dat is een kliniek die zegt: kom maar hier, we zorgen ervoor dat je drie maanden nuchter blijft. We geven je een buffer in de tijd. Natuurlijk, we praten ook met je, we hebben een therapie klaarliggen en we trainen je doorlopend in sociaal gedrag en ook in mindfulness, we halen mensen in huis die al jaren droogstaan, we brengen het beeld van abstinentie dicht bij je, maar vooral geven we jou drie nuchtere maanden. Daarmee hopen we dat jij die verder uitbouwt, naar een vol jaar.

Nú is de boodschap: je valt tóch telkens terug, ziek en gestoord als je bent, dus we gedogen die terugvallen tijdens de behandeling. Met als gevolg dat ik omgeven was door een terugvalcircus, de een na de ander viel om, week in week uit. Hoe denkt de Jellinek dat dat voelt wanneer je daar tussen zit? Twintig jaar geleden ging het zo dus niet! Toen kreeg ik die drie nuchtere maanden. Nu moest ik daar – in een kliniek – voor vechten. De verleiding om mee te doen was erg groot, heerlijk een weekend drinken, tijdens de dagbehandeling. Daarna even opbiechten, beetje berouw tonen, leermomentje prikken, klaar. Een prachtige vorm van gecontroleerd drinken. Dat trekt hevig, ook aan mij. Je wordt er bijna ingezogen. Ik deed niet mee. Zoals het nu gaat: de klinieken in de Obrechtstraat zijn er alleen voor de allersterksten. Mensen met een motivatie van graniet. Die blijven overeind.

Een reorganisatie-tip: roep een nieuwe en parallelle dagbehandeling in het leven en vertel de cliënt bij de intake dat hij kan kiezen, je zegt: ‘We hebben een alcohol- en drugsvrije afdeling en een afdeling waarin mensen voortdurend terugvallen. Welke wilt u?’

In veel gevangenissen krijg je die keus ook. Dus waarom niet in de verslavingszorg?

Wat met al die etiketten en labels pijnlijk duidelijk wordt, dat is dat het kennelijk onmogelijk is geworden om je enigszins in een verslaafde te verplaatsen. Je in hem verdiepen is niet zo moeilijk, maar verplaatsen wel. Ik geef toe: dat valt ook niet mee. En dus krijgen wij woorden als ‘uitglijder’ mee naar huis en wordt ons nu verteld dat wij ziek en gestoord zijn. Wat dóet een doorsnee verslaafde met al die informatie? Natuurlijk: die gaat ermee aan de haal. Hij gebruikt het. Niet om langzaam abstinent te worden, waar de zorg blijkbaar op hoopt, maar om verslaafd te blijven. En dát nu, zit honderd procent in de aard van een verslaving. Niet: hoe kom ik er van af, maar: hoe blijf ik het in ieder geval een beetje. Dat is feitelijk het enige wat hij wil: af en toe gebruiken.

Het is dát verlangen dat hij de nek om moet draaien, daar moet hij tegen vechten. Je hoort mensen vaak zeggen: ‘Nooit meer drinken, dat klinkt zo groot!’ Best, denk dan: ‘Af en toe drinken ban ik uit mijn leven.’ En dat wordt hem steeds moeilijker gemaakt. Dus kijk niet zo naar ons, let it be. Maak ons niet telkens tot studieobject, doe als de astronoom, kijk naast de ster. Want het verandert toch niets. Het zit domweg in ons.

En nu, voor u. Ideaal is dus: je krijgt drie abstinente maanden en je maakt daar zelf een jaar van. En wat is er dan met dat jaar? Heel eenvoudig: nog slechts af en toe trekt de alcohol echt hevig aan mij. Het zijn niet meer dan felle flitsen geworden. Heel vaak dénk ik er al niet meer aan en dat was in het begin wel anders, toen was het voortdurend in mijn gedachten. Dat bereik je dus al met één nuchter jaar! Een terugval doet precies het tegenovergestelde, die werpt je een eind terug in de tijd. Hij activeert telkens opnieuw je verslaafde brein. Dat komt dus niet tot rust, het blijft wakker, het wil geprikkeld worden. Dat brein van mij heeft de hoop op die prikkeling al bijna opgegeven, dat voel ik aan alles. Nóg een jaar, en dan slaapt het bijna. Dit is ongeveer de termijn.

Alleen voor mij? Nee, helemaal niet. Tijdens de nazorg leerde ik een aantal mensen kennen die het precies zo deden als ik. Die zie ik af en toe nog. Ze zeggen allemaal hetzelfde: het wordt nu steeds gemakkelijker. Praten zij ooit over ziek of over gestoord of over onvermijdelijke terugvallen? Nee, nooit. Daarover praten alleen niet-verslaafden de hele tijd. Het doet er niet toe welke labels je aan het begrip verslaving hangt, een verslaving is precies wat het is. Het wordt je ondergang. Je móet het gebruik stoppen, je móet de neiging om af en toe te willen gebruiken in de kiem smoren. De kiem is: je entree in de verslavingszorg.

Je eigen behandeling, die je op jezelf toepast, die is natuurlijk de belangrijkste. In mijn geval hoorde daar bij: het boekje van Rik Zaal kopen en regelmatig het land in trekken. En een cursus gaan volgen, en nog een. Verhoog de kwaliteit van je leven, steeds verder en verder. Misschien zegt u tegen uw omgeving, uw naasten of naaste:

I never meant to cause you any sorrow
I never meant to cause you any pain

Mooi zo. Hou daar dan ook mee op. Het zijn de juiste woorden maar laat het ook zien!

En heel soms, ergens ver weg achter in mijn hoofd, hoor ik nog weleens een stem, die zegt: ‘Hee jij, tering-Pitt, ga eens drinken, gek!’ Dat is de Koning, zullen we maar zeggen. Die arme, bijna vergeten Koning Alcohol. Die mij zo nodig had, en ik hem. Maar nu vervaagt hij, meer en meer.

Pitt

19 — moderne inzichten

ziekenhuis2

Nu is het dus wel zo dat ik over heel veel dingen heel simpel denk. Eigenlijk over alle dingen. Gaandeweg je leven ontdek je dat de dingen een simpele kern hebben en wanneer je die eenmaal ziet, dan zie je ook alles wat er omheen draait. Maar nu komt het. Wanneer je op zoek bent naar een kern, dan is het zinloos om je daarop te focussen. Weet u hoe een astronoom een ster bestudeert? Hij kijkt ernaast. Hij richt zijn telescoop juist niet op de ster. Dan ziet hij niets. Alles wat hij over een ster leert, leert hij door te kijken naar wat er allemaal in de omgeving van het hemellichaam gebeurt. In één moeite door snapt u nu waarom ik in deze berichten weleens afdwaal, waarom ik het begrip verslaving in deze berichten net zo gemakkelijk loslaat als het telkens weer oppik. Wie de kern van iets wil beschrijven, komt altijd terecht bij de randverschijnselen ervan.

En juist hier, bij de randverschijnselen, kan het zo verschrikkelijk misgaan. Want zij bieden helaas ruimte voor interpretatie. Niet zozeer in de exacte wetenschappen, wel in de zogeheten menswetenschappen, waar ook de psychologie onder valt. Verschijnselen juist kunnen interpreteren is bijna een ambacht op zichzelf. Wanneer de astronoom publiceert dat hij rond de ster kleine blauwe mannetjes zag dansen, die vrolijk het Smurfenlied zongen, dan wordt hij direct opgesloten. Wanneer de psycholoog iets dergelijks schrijft over een groep verslaafden, dan wordt hij ogenblikkelijk in de adelstand verheven, alle vrouwen begeren hem, mannen knikken hem bewonderend toe, honden kwispelen hun staart. Wat Diederik Stapel — ooit hoogleraar sociale psychologie — zo pijnlijk aan het licht bracht is natuurlijk niet het feit dat de mens tot enorme fraude in staat is, maar wat écht schokkend was, dat was dat al zijn onzinnige beweringen en onderzoeken door zijn collega’s domweg geloofd werden. En trouwens: waar één Diederik Stapel is, zijn er uiteraard nog veel meer. Zelf kwam ik ooit zijdelings in contact met Roos Vonk, hoogleraar psychologie in Nijmegen, ook al zo’n lekker ding. Fraudeert niet, maar lult er gewoon maar wat op los. Dat zie je wel vaker gebeuren. Kortom: een grote mate van nederigheid en voorzichtigheid past de psycholoog wanneer hij over verslaafden een uitspraak doet. Dat roept de vraag op: vindt hij dat zelf ook?

Nee.

Toch ga ik in dit bericht een lans breken voor een mental coach die ik in de Jellinek leerde kennen, vooral ook door zijn grote betrokkenheid bij verslaafden. In dat opzicht is hij iemand van de oude school, zoals ik dat nu maar ben gaan noemen. Naam: Hans West. Net als ik heeft hij een weblog, al veel langer, googel zijn naam maar, zijn blog staat vol met ideeën over verslavingen. In meer dan één opzicht spiegelt hij mijn eigen persoon, namelijk: hij is erg zelfverzekerd in zijn optreden, het is buitengewoon lastig hem omver te blazen en bovendien denkt hij dat hij alles weet. Zelf denk ik dat ook.

Ik voer hem nu ten tonele omdat hij de enige behandelaar was die verslaafden af en toe flink confronteerde met hun onwetendheid over hun aandoening. Geveinsd onwetend of echt. Maar ook noem ik hem omdat er iets heel vreemds gebeurde: op sommige gebieden was ik het fundamenteel met hem oneens. Dat hield ik altijd voor mezelf, ik val een behandelaar in een groep niet af. Wel dacht ik: dit kán eigenlijk niet. Hij en ik kunnen wel over dingetjes van mening verschillen — over het eten in de kliniek, over de schoonheid van een vrouwelijke behandelaar — maar we kunnen over een verslaving niet fundamenteel anders denken. En toch gebeurde dat, toch doen we dat.

Waarom breng ik dit ter sprake? Dat hangt samen met het doel dat ik voor ogen heb, de bestaansreden van deze weblog. Drie dingen: 1. u aansporen om hulp te gaan zoeken; 2. u aansporen om daar alles uit te halen wat erin zit; 3. u aansporen om abstinent te worden en te blijven. Ten vierde: u wijzen op en waarschuwen voor het ongelooflijke vreemde vaarwater waarin de verslavingszorg in Nederland terecht is gekomen. Om uw behandeling ten volle te kunnen benutten, moet u proberen zich daar niet te veel van aan te trekken.

Stel, u bent de heer Jansen. Piet Jansen is de naam. U drinkt te veel en daardoor dreigt u alles in uw leven kwijt te raken. U gaat eindelijk naar een kliniek, maakt niet uit welke. Na een eerste gesprek komt u weer thuis en praat met uw partner aan de keukentafel.

‘Nou Piet, vertel eens, hoe ging het gesprek?’
‘O goed. Ik ben nu heel wat wijzer.’
‘Godzijdank! Noem eens iets.’
‘Nou, we moeten niet meer praten over mijn verslaving.’
‘Huh?’
‘Ja schat, ik ben namelijk ziek!’
‘Ziek?’
‘Yep, dat zijn de nieuwste inzichten.’
‘En wanneer ben je dan weer beter?’
‘Nooit!’
‘Nooit?’
‘Nee, ik heb een chronische ziekte!’
‘Chronisch?’
‘Yep, gaat nooit meer weg, lieverd. En dat is nog niet alles…’
‘Niet alles?’
‘Nee. Ik ben ook psychisch gestoord!’
‘Psychisch gestoord??’
‘Jazeker, dat zeggen ze. En ik heb 90 procent kans dat ik nog wel een tijdje doorga met drinken!’
‘En jij gelooft dat allemaal?’
‘Natuurlijk, het zijn de nieuwste inzichten.’

Piets vrouw doet nu het enige wat zij nog kán doen. Ze pakt haar koffers en zegt: ‘Dag Piet.’ Zij kan zich absoluut niet herinneren dat zij ooit trouwde met een chronisch zieke man die psychisch gestoord is. Haar moeder had haar wel gewaarschuwd voor hem, maar dat kwam doordat Piet bij moeder thuis een keer met de jeneverfles had zitten klieren, die vulde hij ’s nachts bij met water. (Dat was Piet helemaal niet, lezer, dat was ik. Tijdens het kennismakingsweekend met de ouders van mijn toenmalige vriendin, op het Limburgse platteland, nu lang geleden. Ik moest in de woonkamer op de bank slapen en ik dacht: ja, een man alleen, die moet toch wat? Ik maakte het dus gezellig, met wat jenever. De fles vulde ik onder de kraan bij zodat de vader de volgende dag ook nog wat had. Maar die proefde het meteen!)

Dat verslaving een chronische ziekte is leest u bij Hans West. Gelukkig vertelt hij ook nog zinnige dingen, die wél hout snijden. En dat u en ik psychisch gestoord zijn leest u overal, bijvoorbeeld bij Jaap van der Stel. Die werkte in de verslavingszorg én de GGZ, promoveerde cum laude op het proefschrift Vijf eeuwen drankbestrijding en alcoholhulpverlening in Nederland. Hij klaagt er in een column over dat de verslavingszorg apart wil blijven van de algemene psychiatrische zorg. Iets wat ik dus erg normaal vind! Het voelt zo heel erg vreemd om het doorlopend met die figuren oneens te zijn… Jaap van der Stel schrijft:

Buitenstaanders ervaren de verslavingszorg nog steeds als naar binnen gekeerd. Wetenschappers, psychiaters en klinisch psychologen betogen al lang dat verslaving een psychische stoornis is als alle andere. Het idee dat verslaafden zoveel verschillen van de rest van de GGZ-populatie berust op een misverstand.

Tja. Wetenschappers, psychiaters en klinisch psychologen… die zeggen het… niet alleen wetenschappers, maar ook psychiaters. En klinisch psychologen, zij zeggen het ook… En in een piepklein hoekje van het immense internet, daar zit Pitt… een verslaafde, nu meer dan een jaar droog, en hij zegt tegen u: geloof ze niet, geloof ze alsjeblieft niet…

Stel dat een behandelaar in de Jellinek tegen mij gezegd had: ‘Pitt, als ik met jou praat, dan ben ik me ervan bewust dat jij psychisch gestoord bent.’ Ik zou opstaan, naar huis gaan en daar blijven. Einde verhaal. Gelukkig zeiden ze dat niet, want ik had de kliniek hard nodig. Niet de moderne inzichten eromheen. Je kunt zeggen: ‘Maar Pitt, dat is gewoon de waan van de dag! Over tien jaar denken ze weer wat anders!’ Dat is waar. Ik had er dan ook geen last van. En ook u druk ik op het hart: luister er niet naar. U hebt wel iets anders aan uw hoofd. U moet uw verslaving bedwingen. En bedwongen houden.

Pitt

18 — stoepbloemen

stoepbloemen

‘Kijk, als ik jou vraag: “Laat eens zien wat je kunt,” dan zul jij mij dus laten zien wat je kunt. Dat is logisch. Maar dan weet ik meteen wat jij níet kunt, want dat laat je niet zien.’

Een soort goddelijke logica en er zit ook wel iets in.

Ik was een keer in Italië aan de kust, vlak boven het plaatsje Ventimiglia. Letterlijk erboven, want vanaf de uitlopers van de Alpen keken we neer op de stad. Tegen mijn reisgenote zei ik toen: ‘Ventimiglia betekent “duizend winden”… en daarmee bedoelen de mensen hier de duizend winden die duizend verhalen kennen. Duizend verhalen over duizend mensen, de verhalen van rampspoed, van afzien en lijden, van een dwaze en ongelukkige liefde, van een dwaze en noodlottige verslaving, van de dingen die begonnen met eenvoudige uitglijders, waar geen acht op werd geslagen, die niet gezien werden. Verhalen over de mens, in zijn erbarmelijkste staat…’

En duizend tranen stroomden over haar wangen, van ontroering, bij het neerzien op een stad die daarom ‘duizend winden’ heette. Voor dit soort gelegenheden steek ik altijdeen schone zakdoek bij me, elke ochtend opnieuw. En voorzichtig depte ik haar tranen.

Er is ook nog zoiets als de werkelijkheid. In werkelijkheid betekent de naam Ventimiglia niet ‘duizend winden’ maar ‘twintig mijl’, dat is de afstand naar de grens met Frankrijk.

Een andere keer, in West-Afrika, aan de rand van de Sahara, sliep ik met iemand boven op het dak van een piepklein hotelletje, ’s nachts was het daar heerlijk koel, bijna koud. We keken naar de volgepakte sterrenhemel boven ons, elke enkele ster zo ver weg maar alle tezamen zo dichtbij, en hier op aarde hoorden we in de achtergrond het balken van een ezel. Het doordringende eenzame gebalk in de nacht. Ik zei tegen haar: ‘Ezels doen dat omdat zij heel erg bang zijn in het donker. Zij willen daarom hun stem horen, hun eigen geluid.’ En omdat ik geen zakdoek bij me had, kuste ik háár tranen droog.

Zo.

De verhalen, de werkelijkheid en de Dichtung und Wahrheit. Wat zijn die twintig mijl naar Frankrijk mij waard, het getal betekent alleen maar iets wanneer ik die afstand moet afleggen. Maar in duizend winden kan ik wonen, het is de stad waar ik altijd ben en bij mij om de hoek staat in de nacht een ezel te balken, of hoor ik het huilen van een hond.

Maar, o moeder aller verslaafden, hoe kom ik nu van hier weer bij de drankzucht? Dit afdwalen wat ik soms doe, heeft altijd zin, ik weet dat ik er iets mee wil zeggen, maar niet altijd weet ik hoe ik daar kom. Het geheim is: niet bang zijn. Balk of huil zo veel je wilt, maar wees niet bang. Je ziet veel angst in het gebouw, in de kliniek. Wat ik zou noemen: levensangst. Als je goed kijkt zie je die weliswaar bij ieder mens, het hoort er nu eenmaal bij, maar hier zoemt het voortdurend aan de oppervlakte, als het geluid dat opstijgt uit een geopende bijenkast. Dat is ook niet verwonderlijk, want waar levenskunst eerst vervaagt en ten slotte verdwijnt, neemt levensangst haar plaats in. De verslaafde denkt: ‘Mijn middel is weg, wat moet ik?’ Dat is een hele goede vraag, maar in de samenleving van nu, en ook in de klinieken van nu, wordt die leegte soms erg snel gevuld met antidepressiva en wat er nog meer is. Een tobbende geest sus je in slaap. Juist wanneer die geest reden heeft om te tobben, dan demp je dat. Precies wat de verslaafde toch al deed.

Er is maar één advies dat ik kan geven aan mensen die na hun ontnuchtering aanlopen tegen gevoelens van existentiële eenzaamheid, die zich alleen voelen in hun bestaan: word er maar vrienden mee. Dat gaat echt niet meer weg. Steek je de sleutel in het slot dan zit het op de bank op je te wachten, schonk zichzelf vast iets in – ja, ook dat nog, hij wel – maakte het zich gemakkelijk, doet alsof hij thuis is. Dat is hij ook. Wat je kunt doen is: nieuwe vrienden erbij zoeken. Zorgen dat die er óók zijn wanneer je thuiskomt. Nieuwe vrienden? Dat is:

een nieuwe interesse
een nieuwe bezigheid
een nieuwe intensieve liefhebberij
een aantal nieuwe mensen om je heen
een nieuwe levensinstelling.

Krijgt de verslaafde dit alles zomaar cadeau? Nee.

Niet alle angst is slecht, natuurlijk niet. Af en toe kwam ik in het gebouw mensen tegen die doodsbang waren voor een terugval. Bij die mensen sloot ik me aan, deze angst deelde ik. Het gebouw is een aparte wereld, het heeft eigen wetten en gebruiken, eigen uitdrukkingen en gezegden. Anders dan in de buitenwereld geldt hier: angst is een heel goede raadgever. Het houdt je scherp, alert, op je hoede.

Ik heb in een jaar lang nazorg maar één keer meegemaakt dat iemand op een terugval reageerde zoals ik er zelf op gereageerd zou hebben: de man was wanhopig. Driemaal liet hij het gebeuren, elke terugval werd natuurlijk steeds erger, de laatste keer vertelde hij er in de groep huilend over. Zijn wanhoop zorgde voor iets heel belangrijks: hij luisterde aandachtig toen mensen op hem in begonnen te praten. Ikzelf deed daaraan mee, ik zei tegen hem: je móet weer een behandeling doen, maar zwaarder dan de dagbehandeling, nu de Jellinek Minnesota. Uiteindelijk deed hij dat. Ik dacht: juist door zijn wanhoop heeft hij een kans om hier weer uit te komen. Alle andere terugvallen die ik meemaakte werden min of meer terloops vermeld, onaangedaan, het moment waarop cliënten en behandelaars spreken van uitglijders. In de nazorggroep kwam dit woord een keer aan de orde, behandelaar Martin vroeg: ‘Wat vinden jullie eigenlijk van het begrip uitglijder?’ Eén vrouw verwoordde het perfect: ‘Het woord maakt me rustig. Als ik mijn uitglijder als een terugval zou zien, zou ik daar paniekerig van worden.’

Wat zij ‘paniek’ noemt, wat zij dus op afstand houdt, is nu juist precies wat zij nodig heeft. Alarmfase rood. De noodtoestand. De staat van beleg. Sommigen, die een terugval melden, zeggen erbij, zoals ze dat geleerd hebben: ‘Tja, verslaving is een ziekte, hè?’ Tja. Dat hou je toch. Doe je niks tegen. 90 procent redt het niet zonder een lange reeks terugvallen. Dat is logisch. Maar de werkelijkheid, o lezer, die is heel anders. Het is een eigenaardig trekje van de werkelijkheid om altijd heel anders te zijn dan zij zich laat zien. Daarom ga ik hier nu weer iets opmerkelijks zeggen.

De werkelijkheid is: op het moment dat een verslaafde begint aan zijn behandeling, staat al bijna helemaal vast of hij het redt of niet. Andere verslaafden om hem heen, degenen die serieus zijn, voelen dat feilloos aan: jij wel, jij niet, jij niet, jij heel misschien. Zij zien het, letterlijk. Het zit in houding, instelling, in mentaliteit, in woord en gebaar, in waarachtigheid, trots, openheid, interesse in de nieuwe omgeving, in nieuwsgierigheid naar lotgenoten, het zit overal in, een vriendelijk woord, een gul gebaar, het nakomen van afspraken, in alles. In elke hoek van het gebouw kun je het vinden, in een handvol stof of gruis, in het kleinste zuchtje wind dat in de tuin langs je gezicht strijkt. In hoe je kijkt, het maken van oogcontact, je verschijning, hoe je de trappen in het gebouw omhoog klimt en hoe je die weer afdaalt.

Hoe je in je stoel zit.

Degene die je wilt worden moet op zijn minst al wakker zijn.

Natuurlijk heb ik het afgelopen jaar vaak genoeg tegen de enorme trek in alcohol moeten vechten en natuurlijk zal ik daar nog over schrijven. Ik weet hoe moeilijk dat kan zijn. Maar ik weet dus ook dat je dat gevecht kunt winnen. En op dit terrein geldt: alles wat ík kan, kunt u ook.

In bericht 16 de eed, schreef ik dat alleen abstinentie de verslaafde weer toegang geeft, dat het leven zich voor hem weer opent. Ik schreef er wijselijk niet bij hoe dat dan letterlijk gaat! Want ik mag dan wel drankzuchtig zijn, maar ik ben ook weer niet gek. Iedereen voelt wel aan wat ik daarmee bedoel, dat moet ik niet willen uitleggen, dan slaat het dood. Grappig genoeg kan ik het nu wél laten zien… want kort geleden verscheen er een mooi boekje, een klein verhaal in tekeningen, geen enkele tekst. Het geeft antwoord op de vraag: hoe ziet een geopend leven er uit?

Het is eigenlijk een prentenboek voor kinderen. Enkele keren in de geschiedenis verschenen er kinderboeken die juist op volwassenen een verpletterende indruk maakten. Bekende voorbeelden zijn De kleine prins en Alice in wonderland. Misschien is dit ook zoiets, in ieder geval ontroerde het boekje mij — ook door de sfeervolle tekeningen — en het verhaaltje zelf sluit precies aan bij de dingen waar ik het vaak over heb. De uitgever vertaalde de originele titel Sidewalk flowers in het vrij stupide Blommetjes, waar Stoepbloemen nu juist perfect was geweest.

Een klein meisje loopt met haar vader door een stad, meer gebeurt er niet. Zijn wereld is gesloten, die van haar open. In zijn wereld heeft hij slechts oog en oor voor zijn smartphone, in haar wereld ziet zij voortdurend stoepbloemen, die opkomen en bloeien tussen stoeptegels. Die plukt zij. Haar wereld is intens en vol symbolen, de zijne is star, uitsluitend gericht op de uiterlijkheden van de sociale media. Met de bloemen die zij telkens plukt dóet ze iets, zij geeft ze weg, op straat aan een hondje dat alleen is of zij legt ze bij een dode vogel. De kracht van een ogenschijnlijk klein gebaar, die straalt je tegemoet. De tekeningen zijn in het begin kleurloos, in grijstinten, alleen zij gaat in een rood jasje en ook haar bloemen zijn gekleurd. Later ontdooit de vader een beetje, kijkt eindelijk om zich heen, ziet nu ook háár, de tekeningen worden dan steeds meer ingekleurd.

De vader, dat was u. Dat meisje, dat bént u. Althans, dat is de bedoeling. Dat zal niet zo eenvoudig zijn. Maar probeer haar, en haar bloemen, dan tenminste te zien.

Pittstoepbloemen5