13 — afscheid & vertrek

warmerdam

Af en toe, zoals nu bijvoorbeeld in dit bericht, neem ik u even mee verderop, het heden in. Dat is wanneer zich iets voordoet dat van belang is en zolang het past binnen de vertelling van deze weblog. Misschien is het klein voor de wereld buiten het gebouw en alleen maar groot voor mij. Dat kan allemaal zijn. De proporties van de dingen, de verhouding van alles, veranderen een beetje tijdens zo’n eerste jaar droogstaan. Niet alles wat je ziet en meemaakt speelt zich af op ware grootte. Wanneer alles gaat zoals je hoopt en wilt, dan groeit het daar wel weer naar toe. En groeien of verdorren, daar draait het nu allemaal om.

Afgelopen woensdag, om precies 20.15 uur, krijg ik een kwartier lang het woord, een nawoord, tijdens mijn laatste avond in de nazorg. Ik neem afscheid, na een jaar. Drie maanden en een jaar. Ik trek weer verder, maar zonder diep gevoel van weemoed gaat dit vertrek niet. Het was zo verschrikkelijk belangrijk dat het goed zou gaan, er hing zo veel van af, van dit gebouw, de mensen hier, van mij. Minuten telden dubbel, uren gingen niet voorbij, momenten die nooit meer weggaan. En de dagen, ach, de dagen…

Dit laatste woord krijg ik uit handen van nazorgduo Martin en Reyna. Deze Martin is dezelfde als de man van de dagbehandeling en Reyna sloop in deze weblog al een enkele maal een bericht binnen, sneaky, ongemerkt en nog naamloos. U ziet haar straks terug, wanneer ik in dit verhaal aan het begin sta van de nazorg. Als het daar ooit van komt. Als u en ik dan nog in leven zijn. Of op zijn minst nog wakker. Waak nog even! Vergeet niet: dit verhaal eindigt hoe dan ook zoals de Onvoltooide, de nooit afgemaakte symfonie van Schubert, het stopt gewoon een keer, zonder slotakkoord. Er komt dan hooguit een soort laatste ronde en dan is het ook de hoogste tijd, tijd waarin de namen van de mensen hier alleen nog gefluisterd worden, tijd waarin ik zelf op alledaagse wijze zal vervagen, meer en meer, tot ik er eenvoudig niet meer ben. En uiteindelijk blijft er dan maar één ding over: de kern, van dit verhaal.

Waar het allemaal om begonnen was.

Het is half zeven in de avond en mijn laatste avond in het gebouw gaat in, de hele groep zit aan een lange tafel. De avond kon niet mooier beginnen: een cliënt haalt een opmerking aan die een ander veel eerder maakte en zegt erbij dat hij daar nog steeds veel aan heeft. Dit is nu typisch de kracht van de groep, je hoort iemand iets zeggen en je neemt het mee. Trekt je eraan op. De opmerking staat op naam van maquettebouwer Michaël. De cannabisman die het oppikte heet Frey, de tengere handelaar in kerstartikelen. Michaël drinkt al ruim een jaar niet en zat daarover wat te somberen, namelijk: waar blijft mijn beloning nou? U weet dat verslaafden er van houden om beloond te worden. Bestraft worden zij natuurlijk ook, maar beloningen werken nu eenmaal sterker. Hoe dan ook, hij zei toen: ‘Er zitten weliswaar geen echte voordelen aan mijn niet-drinken, maar ik heb de nadelen in ieder geval ook niet.’ Ik begrijp Frey heel goed, dit is inderdaad iets om je aan vast te houden. Het grappige aan Michaël is: veel van zijn beloningen zijn er allang, hij ziet ze alleen nog niet. Hij denkt nog te tastbaar, te voelbaar, te veel in specifieke vormen, zoals: ‘Waar blijven nou mijn hete nachten met Anouk?’ Hm. Zelf denk ik dat ook weleens, maar mijn nachten met haar komen waarschijnlijk nog.

Je moet gewoon je beurt afwachten.

Ik spreek eerst de beide behandelaars hartelijk en uitvoerig toe, bedank hen voor hun kundigheid en inzet. Het is niet alleen chic om dit te doen, ik méén het volmondig. Dan richt ik me tot de groep. Omdat die bijna helemaal nieuw is, nog maar pas binnengekomen, en ik dus ook nieuw ben voor hen, zeg ik niet wat ik had wíllen zeggen. Dat had domweg te veel tijd gekost en ook hadden zij kunnen denken: wat is dit voor gebazel? Weliswaar trek ik me daar niet veel van aan, maar het zou zonde zijn van de tijd. En bovendien: deze weblog is er ook nog!

Allereerst had ik, als iemand die nu een jaar niet meer drinkt, iets willen zeggen over een gedachte die ik onlangs kreeg. En diezelfde gedachte had ik óók in de laatste jaren dat ik dronk! Toen hield het mijn verslaving in stand. En nu doet het precies het tegenovergestelde. De gedachte is één enkele zin, uit een boek van Tip Marugg, een man uit Curaçao, een zin uit De morgen loeit weer aan. De schrijver drinkt te veel, op zijn eiland mijmert hij wat over het leven en concludeert over zijn drankzucht: ‘Er is geen weg terug.’ Vanaf het moment dat ik dat las, dacht ik precies hetzelfde. En nu denk ik het weer. Nú denk ik: mijn abstinentie is te ver onderweg, er is geen weg meer terug.

Dat is het eerste wat ik de groep had willen zeggen. Houd vol, tot je voelt dat er eigenlijk geen weg terug is. De eerste stap is dan achter de rug. Het tweede wat ik gezegd zou hebben gaat over schoonheid, het is, ook híer nu, een serieus voorstel.

‘Lotgenoten, vanavond neem ik afscheid van jullie. Maar we zien elkaar nog eenmaal, dat spreken we nu af, op woensdag 9 maart, vroeg in de morgen. We verzamelen ons dan om 07.50 uur bij de Oude Kerk, op de Wallen. Om tien voor acht openen de kerkdeuren, we gaan naar binnen en wij zijn daar — samen met honderd tot tweehonderd anderen — omdat er op die plek, eenmaal per jaar en altijd op 9 maart, iets bijzonders gebeurt. Het is een gebeurtenis voor de ziel, daarom moeten onze twee behandelaars ook komen. Door de hoge kerkramen valt het vroege zonlicht in banen naar binnen, we volgen één bepaalde lichtbundel, die langzaam over de stenen vloer kruipt. Slechts eenmaal per jaar, precies om 08.39 uur, raakt dit licht het graf van Saskia.’

Waarschijnlijk zou ik hier even pauzeren, zodat het doordringt. En dan weer verder:

‘Saskia was de vrouw van Rembrandt, ze stierf jong, op 29-jarige leeftijd, in juni 1642. Rembrandt was dol op haar, een erg lange tijd raakte hij geen penseel meer aan. In dat jaar had hij juist de Nachtwacht voltooid, toen was hij 36. Hij ligt begraven in de Westerkerk en zij ligt hier.’

Ik ken deze groepen nu goed, ik kijk de tafel rond, niemand zegt iets. Daarom:

‘Ik zal het toelichten. Hoeveel van de mensen, die hier nu aan deze tafel zitten, verwacht ik op 9 maart te zien? Om precies te zijn: nul. Waarom dring ik er bij jullie dan tóch op aan om te komen? Júist omdat de verwachting nul is! Ik hoorde hier pas nog iemand zeggen: “Ik gebruik niet meer. Ik voel dat ik veranderd ben.” Dat is mooi, maar het zijn nog maar woorden, laat het zien. Anders gezegd: show, don’t tell. Verras jezelf volkomen door op deze ochtend te verschijnen. Verras je omgeving erbij. Zij komen echt niet, jij wel. Wanneer zij horen dat je hier was, kunnen zij maar één conclusie trekken: “Het is waar, er is iets veranderd in hem.” Of bij haar. Juist wanneer je denkt: wat moet ik daar in die kerk, dat is niets voor mij… kom dan! Beschouw het als het eerste écht nieuwe wat je in dit nuchtere leven doet. De ervaring is er wonderlijk genoeg voor.’

Dit alles zou ik woensdagavond gezegd hebben. En nu dus ook. Ikzelf was er vorig jaar, net na mijn dagbehandeling. Ik wilde dat al veel langer, maar het kwam er nooit van. Doelbewust ging ik vorig jaar dus wel. Ook dit jaar zal ik er zijn. Er is koffie, een broodje, iemand speelt op een houten dwarsfluit en nadat het zonlicht Saskia’s grafsteen raakte — of zo u wilt: nadat het licht haar graf kuste — volgt een korte lezing over een aspect van Rembrandts kunst. Rond half tien gaat iedereen weer. De entreekosten bedragen iets van 5 euro. De kerk zelf is uit 1306 en is van binnen prachtig om te zien. Het moet die dag wel onbewolkt zijn, maar vaak is het dat ook, zo vroeg nog.

Dit bezoek aan de Oude Kerk, die dag en dat uur, vat ik op als een eerbetoon, een ode. Een ode aan de kunst, de liefde en het licht. Een ode aan de schoonheid.

Pitt                                                                                   omhoog

Saskia2

12 — hier zijn leeuwen

Hic sunt leones

Tijd nu voor een klein gedachte-experiment. Een man, een vrouw, een lokaal, het gebouw. Anders gezegd: stelt u zich een man en een vrouw voor, zij bevinden zich in een lokaal, het lokaal is in een gebouw, het gebouw ligt aan de Obrechtstraat. De man is ondersteboven; hij staat op zijn handen, zijn voeten steunen tegen een gesloten deur, die elk moment open geduwd kan worden. Hij roept: ‘Ein zwei drei vier!’ De vrouw kijkt op, zij roept naar hem: ‘Adoe! Kassi-an!’ U denkt: aha, twee verslaafden. Fout. Dat zijn twee behandelaars.

Een ander beeld, maar nu bent u gewaarschuwd. Een kleine ruimte beneden, dagdetox. Een gesprek tussen twee mannen, de een staat half in de deuropening. Het gaat over het warme eten in het gebouw, daar zijn klachten over. Die moet je wel serieus nemen want ze zijn er al sinds de oprichting in de jaren vijftig. De mannen vragen zich af: moeten de maaltijden in de grote heteluchtoven nu twee graden héter worden opgewarmd, of juist één graad kouder? U zegt: ‘Oké, die zijn duidelijk de weg kwijt, dit zijn zeker twee verslaafden!’ Fout. Dit zijn een verslaafde en een manager, van boven. Downstairs meets upstairs.

Ten slotte. Stel, u bent een man. Niet zomaar een man, maar een die gaat daten, vader gaat op stap. Jullie spreken de eerste keer af in een lunchroom. U denkt: wat voor werk zou zij doen? Daar was ze wat vaag over. Zij krijgt een broodje Goudse belegen. Uit haar handtas haalt ze een klein potje sambal en smeert wat over haar kaas. U denkt: ‘Wel verdorie, die is niet goed!’ Fout. Die is wél goed, maar zij werkt in de verslavingszorg. Alle behandelaars die regelmatig met cliënten broodmaaltijden eten, smeren daarna sambal op hun kaas. Drankzuchtigen doen het omdat hun smaakpapillen tijdelijk naar de bliksem zijn, zonder sambal proeven zij niks. En beide partijen ontdekken: sambal op je kaas is echt lekker!

Drie voorbeelden die het grote verschil illustreren tussen hoe de dingen lijken en hoe zij zijn. Dat verschil is er nagenoeg altijd. Ons brein heeft grote moeite de dingen an sich waar te nemen, domweg zoals ze zijn, het ziet de dingen voortdurend zoals het denkt dat ze zijn. Wij interpreteren. Ooit móest dat ook, zonder deze eigenschap was de mens er allang niet meer. Want het heeft geen zin, wanneer je op de savanne plotseling oog in oog met een leeuw staat, om dan alleen maar te denken: ‘Hee. Een leeuw.’ Voor de herstellende verslaafde is dat voortdurende interpreteren erg lastig. Stel dat zo’n drankzuchtige een wandelingetje maakt, heerlijk in de lentezon en opeens stuit hij op een terrasje, vol mensen. Wat ziet hij, letterlijk? Hij ziet mensen, aan tafeltjes, pratend, een glas voor zich, af en toe nemen zij een slok. Dat is alles, meer ziet hij niet. En wat denkt hij te zien? Dat is: vrije mensen, vol ongedwongen plezier, vrolijk, intens genietend van hun ijskoude bier of sprankelende witte wijn, zorgeloos, verhalen vertellend, en kijk, dat tafeltje daar, die bestellen doodleuk nóg eens!, straks zingen zij uit volle borst heerlijke liederen en hij, hij staat daar maar en kijkt toe… Om dit tafereel nog wat extra kleur te geven, plaatst zijn brein hem nu in gedachten aan dat ene vrije tafeltje aan de zijkant, hij ziet zichzelf zitten, bij al die anderen, met zijn glaasje Spa… hij draait zich om, loopt weg en weent bittere tranen.

Maar er is hoop. Voor ieder van ons en altijd. Namelijk: dit soort beelden verdwijnt langzaam, zij ebben weg, je bent ze kwijt na een jaar abstinentie. Dus houd het vol! Plus: je kunt je trainen in het neutraal naar de dingen kijken. Oók naar zo’n terrasje! De techniek die je daarvoor gebruikt is mindfulness. Ofwel: mediteren. Bestaat al tweeënhalf duizend jaar, dus zal wel iets zijn. Toch? Trouwe lezers raden het al: hier kom ik nog op terug. Uitgebreid.

De cliënt probeert om tóch met alles mee te doen en klaagt daarom over het eten in de kliniek. Dan voelt hij zich iemand. Ik heb altijd gedacht: wie hier klaagt over triviale zaken, die kan het wel vergeten. In mijn oude Heinzekliniek moesten niet alleen twee van ons eenmaal per week voor de hele groep koken — en juist dan waren er geen klachten, hoewel daar alle reden toe was — maar ook haalden we onze maaltijden vers uit de grote keuken beneden, in grote pannen en schotels brachten we die naar boven, waar wij zaten. Ik maakte bijna dagelijks een praatje met de hoofdkok, die altijd benieuwd was hoe het ons gesmaakt had. Eigenlijk was onze kliniek voor een deel een mooie nabootsing van het gewone leven. Midden in de stad, ook nog. Een keer biechtte ik hem op: ‘Sorry kok, er is iets vreselijks gebeurd. De behandelaar zei dat er soep op het menu stond en die moesten we dus als eerste eten.’ ‘Soep?’ vroeg hij. ‘Ja kok, dat zei de behandelaar. Maar toen uw rijst met goulash aan de beurt was, toen wás er helemaal geen goulash omdat we die als soep hadden opgegeten. Goulashsoep.’ Hij sloeg zich van plezier met een houten pollepel op zijn dijen. Dolle pret, met die verslaafden. ‘En toen?’ vroeg hij. ‘Toen moesten we de witte rijst met niks opeten, kok. Sommigen kiepten hun toetje erover.’ Nadat hij uitgeschaterd was, wilde hij weten: ‘Welke behandelaar was dat?’ Maar ik zei: ‘Dat zég ik niet!’

Ik ben behandelaars altijd erg trouw geweest.

Abstinent blijven is méér dan alleen maar niet drinken. Het is je leven opnieuw vormgeven, nieuwe dingen toevoegen, juist dingen die je niet eerder deed. Ikzelf koos daarom onder andere voor vrijwilligerswerk, direct na de dagbehandeling. Eén middag in de week ga ik met de 88-jarige Renée op stap, ze heeft beginnende Alzheimer. Ze woonde aanvankelijk nog alleen thuis, maar sinds een paar maanden zit zij in een bejaardentehuis. Daardoor leer ik ook de andere bewoners goed kennen. Eén ding leer ik snel: wil je hen begrijpen, dan moet je beseffen dat zij op een ander niveau praten dan wij. Een van hen zegt telkens tegen me: ‘Vanmiddag komt mijn zoon.’ Ik weet dat dat niet waar is. Eigenlijk zegt zij: ‘Ik voel me verloren.’ Een ander zegt af en toe: ‘Volgende week mag ik weer naar huis!’ Zij zegt eigenlijk: ‘Ik weet niet waar ik ben en wat ik hier doe. Ik wil dat alles weer wordt zoals vroeger.’

Met verslaafden gaat het ongeveer net zo. Zij zeggen dikwijls niet letterlijk wat ze bedoelen. En bovendien liegen ze vaak, dat komt er nog eens bij, ook hier in het gebouw. In de rooktuin, buiten, hoor ik soms hoe een terugval werkelijk was. Maar liegt de bejaarde vrouw wanneer ze zegt dat haar zoon komt? Als een drankzuchtige in de groep meldt: ‘Ik dronk twee glazen wijn en gooide de rest toen weg.’ Liegt hij dan? Of als hij zegt: ‘Ik nam een heel klein slokje, alleen om te proeven.’ Liegt hij dan? Nee, eigenlijk niet. Hij spreekt een diep verlangen uit, namelijk: dat het zo ging!

Ikzelf heb altijd gedacht, letterlijk altijd, wanneer ik weer begon na misschien twee weken droogstaan: alleen vandaag. En nóg zoiets: altijd, wanneer ik naar de supermarkt ging, kocht ik te weinig drank. Dan dacht ik: dat moet genoeg zijn. Even later kon ik weer naar buiten. Ik werd daar stapelmesjogge van, maar het veranderde nooit. Nou ja, dan beweeg je in ieder geval nog een beetje. En je ontnuchtert iets, onderweg, vooral in een stortbui.

Ik heb een prachtig voorbeeld, hoe moeilijk het soms voor een behandelaar is om een verslaafde te volgen. Naar aanleiding hiervan zei ik later tegen Cynthia: ‘Ik stel me wel eens voor dat jij na een hele werkdag thuiskomt, je partner schenkt je wat in en vraagt belangstellend: “Hoe ging het vandaag op je werk?” Wat moet jij dan in hemelsnaam zeggen? Hoe kun je dat ooit overbrengen, hoe het op je werk gaat?’

Tijdens dit voorbeeld zat ik toevallig een keer naast Michiel! Later werd mij dat min of meer verboden en moest ik ergens anders gaan zitten. Op de middelbare school ging het precies zo, aan het eind van elk schooljaar zat ik alleen. Sommige dingen veranderen niet erg. Eigenlijk niks. Nooit.

Het gebeurt tijdens de Analyse-module. Eerst ondervraagt Dolly een gast die een terugval heeft gehad. Die moet hij ten overstaan van de voltallige groep verantwoorden. De Jellinek noemt dat niet langer een ‘terugval’, zij hebben de verslaafden nu het woord ‘uitglijer’ cadeau gedaan. Die omarmen en koesteren dat woord, dat begrijpt u wel, je gleed uit, ach nou ja, pft, big deal, kan iedereen gebeuren. Die eerste verantwoording verloopt gelukkig erg vlot, veel cliënten weten wel hoe je een behandelaar naar de mond praat. Wie het niet weet, leert het snel. Dit is slechts op één manier heel mooi op te lossen, dat blijkt later, iets verder in de tijd. Maar niet alleen de terugvallen komen hier aan bod, ook het te laat komen in de groep moet besproken worden. Die beurt gaat naar Reggie. Hij komt herhaaldelijk te laat voor de dagopening om negen uur ’s ochtends. Nu is het Cynthia die hem vraagt of hij kan verklaren waarom dat de afgelopen week gebeurde.

Hij: ‘Nou ja, ik werd wakker, maar voelde me niet goed gewoon.’
Zij: ‘Wat voelde je dan?’
‘Nou, gewoon kut.’
‘Ja. En wat voel je dan?’
‘Nou, klote.’
‘En hoe voelt dat?’
‘Kut.’
‘Ja, maar als je je kut voelt, wat vóel je dan?’
‘Gewoon kut, toch?’
‘Maar wat bedoel jij dan met het woord kut?’
‘Nou, tering gewoon.’

Naast me zie ik Michiel langzaam van zijn stoel glijden, hij zakt half onder tafel, zijn mond vertrokken in een soort grimas: geluidloos stikken van het lachen kan behoorlijk zeer doen. Zelf hang ik helemaal slap over een lege stoel heen.

Maar nu komt het. Denk aan de bejaarden. Wat zei hij eigenlijk? Zijn wanhoop tijdens dit gesprekje was niet minder groot dan die van Cynthia. Wat hij werkelijk zei, bleek veel later pas. Hij stond voor een enorme opgave, waar hij tegen opzag als tegen een berg: hij moest zijn baas gaan vertellen dat hij het ergens niet mee eens was. Het zal de lezer nu niet erg verbazen te horen wat zijn probleem daarbij was: hij kon zich niet uiten. Hij kon niet zeggen wat hij voelde, tegen niemand. Zelfs dat hij dat niet kón, kon hij niet aan Cynthia en niet aan ons overbrengen. De dag van dat gesprek met zijn baas stond gepland en kwam steeds dichterbij, het greep hem helemaal bij de keel.

De oplossing was uiteindelijk simpel. Zijn coach van Back on Track, onderdeel van de Regenboog Groep, kreeg zijn onvermogen in de gaten en bood aan om met hem mee te gaan, mee naar die baas. En daar ging alles goed.

Hieruit blijkt wel de grote waarde die zo’n coach kan hebben. Ik zou niet aarzelen om contact met de Regenboog te zoeken wanneer ik zo iemand nodig had. Ik zou niet aarzelen om wát dan ook te doen, wanneer ik dat nodig had om abstinent te blijven.

Pitt

11 — hard & zacht

De Wand2

Van de recent verschenen Nederlandse boeken over de drankverslaving van de schrijver, vind ik Hallo muur helaas een gedrocht van een boek en vind ik Tonic veel beter gelukt. Behandelaars in de Jellinek horen van cliënten over deze boeken, maar lezen ze zelden. Het voert ook wel te ver om thuis op de bank een boek lezen over figuren die je op je werk de hele dag tegenkomt. Sterker nog: die je behandelt. Ik heb geen idee hoeveel behandelaars deze weblog lezen, maar aannemelijk is wel dat hun aantal min of meer beperkt blijft tot diegenen die er in voorkomen. En natuurlijk zal ik er nog over schrijven, over de wonderlijke band die bestaat tussen behandelaar en cliënt. Eigenlijk is ‘band’ een te groot en intiem woord, laat ik zeggen: behandelaar en cliënt hebben iets met elkaar. Maar wat? Een voorbeeld: tijdens de nazorg zie ik de twee behandelaars een jaar lang twee uur per week. En ter vergelijking: ik moet er niet aan denken om een willekeurige kennis elke week twee uur te zien! Ik zie weleens iemand die ik ken aan de overkant van de straat lopen en altijd maak ik dan dat ik wegkom, desnoods schiet ik een zijstraat in.

Het komt erop neer dat behandelaar en cliënt hier zijn als: ships that pass in the night.

Deze beeldspraak hoort wel bij de sterkste en mooiste beelden die ik uit de dichtkunst ken, het is van de dichter Longfellow. Dat komt misschien ook doordat ik het tweemaal letterlijk meemaakte: in volle zee sta je ’s nachts aan de reling, wat te dromen, een ander schip passeert, op veilige afstand, je ziet de donkere contouren, de lichten aan boord, daarna is het alweer verder, maar het gevoel van verbondenheid was heel even intens.

So on the ocean of life
we pass and speak one another,
Only a look and a voice,
then darkness again and a silence.

En spoedig, nadat de cliënt zijn behandeling met goed gevolg heeft afgerond, zijn verslaving heeft overwonnen en hij het gebouw met opgewekt gemoed weer verlaat, spoedig daarna zal het daarbinnen weer zijn alsof hij er nooit was, geen spoor laat hij na, nog niet de kleinste rimpeling, één van zovelen was hij, zij die vóór hem waren en die na hem komen.

Jeetje mina! Wat nu weer? Genoeg gemijmerd! Dat overpeinzen van de dingen, zo denk ik weleens, het in dienst zijn van de firma weemoed & verlangen, dat is de bron van alle kwaad, eigenlijk is die hele verslaving van mij allemaal de schuld van dit gemijmer. Ik hoop dat een behandelaar dit leest en de behandeling hierop aanpast.

Dus dat. Dus dat? In mijn dagbehandeling zit een kok die dat de hele tijd zegt, hij is erg kort van stof en wanneer Cynthia vraagt hoe het met hem gaat, dan begint hij met: ‘O, goed hoor…’ en sluit de zin meteen weer af met: ‘eh… dus dat.’ En klaar is hij, een man naar mijn hart. Na anderhalve maand dagbehandeling begint hij alweer te daten, via Tinder, telkens zijn we in de groep benieuwd naar de afloop van zo’n date, hè toe, vertel nou! Een keer mopperde hij: ‘Ze vond het maar niks dat ik wél rookte maar níet dronk.’ Nee, en dan wist zij nog niet eens dat hij at van de voedselbank. Morris doet dat ook, beiden zijn door hun drankzucht in de schuldsanering beland. Dat is maar goed ook, want het behoedt hen voor direct verlies van hun woning.

De boeken Hallo muur en veel indrukwekkender nog Tonic, gaan erover hoe ellendig drankzucht is, bijna álle alcoholische boeken gaan daarover. Nu zou je zeggen: dat is wel logisch. Maar toch… De auteurs schrijven vrijelijk over zichzelf, schrijven over de dingen die door hun verslaving misgaan of helemaal mislukken, over wat en wie zij allemaal kwijtraken, de weerzin of zelfhaat die zij jegens zichzelf ontwikkelen, over hun diepe twijfel aan alles, over hun schaamte, maar over één ding hoor of lees ik nooit veel: de diepe eenzaamheid die de verslaafde overvalt, hoe dan ook. Niet alleen de letterlijke eenzaamheid, maar ook de existentiële eenzaamheid, dat wil zeggen: het gevoel gevangen te zitten in je eigen bestaan. Om beide vormen van eenzaamheid eerst áán te kunnen en vervolgens te boven te komen, moet je wel iets van een overlever in je hebben. Gelukkig is dat nu juist wat heel veel verslaafden zijn: overlevers. Hier hebben zij nu eindelijk een keer het geluk aan hun zijde.

Ik ga hier op door. Kort geleden bezocht ik twee voorstellingen – de eerste in een bioscoop, de tweede in een theater – die precies hierover gingen, over de vraag: hoe zit dat, met overleven? De film heet The revenant, het toneelstuk heet De wand, beide gebaseerd op veel eerder verschenen boeken. De film en het toneelstuk hebben met elkaar gemeen dat zij allebei nergens over gaan, geen verhaal geen plot. Zij laten niets anders zien dan dat ene thema, in eenzaamheid overleven. De held in de film is DiCaprio, de heldin met de hond op het toneel heet Harriet Stroet. Wat nu juist filmster DiCaprio daar in die film doet is mij niet helemaal duidelijk, want hij heeft geen andere teksten dan: ‘oh oh, au au, oei oei, ai ai, oef oef,’ en ook ‘pft, grr brr’, maar daar heeft hij dan ook wél alle reden toe, om die dingen te zeggen. Hij maakt heel wat mee en leuk is anders. (Geen zorgen, ik verklap hier niet veel, er vált trouwens helemaal niks weg te geven. Maar je moet wel weten wat je doet, als je deze film gaat zien. Niet vanwege een enkele geweldsscène, maar domweg vanwege de vastgelegde rauwheid van het leven, zoals het leven zijn kan.) De wand gaat over een vrouw die op een berghelling door een onzichtbare wand opeens van alles gescheiden wordt, áchter die wand is iedereen en al het leven dood, aan háár kant zijn alleen zij en haar hond er nog.

Bij de één begint het met een aanval van een beer – een scène die overigens te gek is voor woorden – en hij moet daarna zwaar gewond zien te overleven en het later ook nog eens opnemen tegen een idioot die hem wil vermoorden. Bij de ander begint het met het plotseling van de wereld afgesneden zijn door een wand en zij moet overleven in haar naakte bestaan en het opnemen tegen zichzelf. In deze weblog staat het eerste natuurlijk voor de verslaving zelf, die je heelhuids door moet zien te komen en van je af moet schudden, en staat het tweede voor de tijd daarna, die je eveneens heelhuids door moet zien te komen. De man en de vrouw hebben het dus weliswaar niet gemakkelijk, maar zij hoeven slechts door één deel van het tweeluik te ploegen, de verslaafde moet door beide delen heen.

To the point: het eerste betekent domweg de tanden op elkaar, wat rauw voelt en wat rauw ís, moet ook hard en rauw bestreden worden. Bestrijd het gelijke met het gelijke. De verslaving zal leiden tot je ondergang, je zult hem dus te lijf moeten gaan, met alles wat je in je hebt. Waak voor terugvallen, doe álles om ze te vermijden. Spoiler alert: DiCaprio kruipt in het binnenste van een zojuist gedood paard, om ’s nachts niet dood te vriezen, dus jij doet dat ook. Want het vriest erg hard, tijdens de hele film, de held krijgt niets voor niets. Hij dondert in een bijna bevroren rivier en overleeft daarna een grote waterval. Jij ook. Dan klautert hij het water weer uit, heeft geen tijd om ergens over te jammeren, heeft niet eens tijd om ‘tering’ te zeggen, want hij zal direct vuur moeten maken, met niets anders dan een vuursteen, met niets anders dan zijn verkleumde handen. Jij doet dat met hem. Mensen leren door imitatiegedrag, wij leren door domweg álles van anderen na te doen, onbewust. Doe DiCaprio na, ten minste een jaar lang.

Het tweede waar je doorheen moet, is juist niet rauw, maar is vooral ingewikkeld. De wand snijdt je af van de anderen, dit is een heel ander soort eenzaamheid en niet per se letterlijk. Want die anderen, zij herstellen niet van een verslaving, jij wel. Je kunt hen niet voortdurend vertellen hoe het met je gaat, hoe je je voelt. Ze vragen er ook niet naar want dat interesseert hen niet. Dat kun je wél vertellen aan lotgenoten, zoek ze dus op, ten minste een jaar lang. Je gaat nu door een duistere periode, waarin het lijkt of je het contact met je omgeving verloren hebt. Wat doe je met en tijdens die gevoelens van isolatie? Wat doet die vrouw en haar hond? Zij reflecteert voortdurend op haar leven, niet zozeer op haar verleden maar juist wel op haar huidige situatie. Opnieuw: doe haar na. Koop een hond, als je daar goed voor kunt zorgen, beter nog een pop en noem hem Lynx, ook al is hij dat helemaal niet, maar zo heet háár hond, of koop een havik, als je daar goed voor kunt zorgen, en noem haar Mabel, van amabilis, beminnelijk, juist omdat een havik dat niet is! En wat realistischer: koop het boek De wand, van Marlen Haushofer. Zij beschreef een halve eeuw geleden prachtig de geestesuithoeken van een mens alleen, het gesprek dat hij noodgedwongen met zichzelf voert, of beter gezegd: de monoloog die hij in zichzelf houdt.

Zoals, zo lijkt het wel, zoals ik dat hier doe.

Pitt

omhoog

10 — een prikbink!

Friese_Staartklok

Natuurlijk controleer ik een bericht van mijn hand nog eens, voordat ik het hier online zet, ik let dan vooral op tik-, taal- of stijlfouten, maar toch ook op denkfouten, drogredenen, schijnbewijzen en cirkelredeneringen, precies al die retorische kunstgrepen waar verslaafden zich soms hartstochtelijk aan overgeven, kunstgrepen die kortweg aangeduid kunnen worden met: gebazel. Ik bén een verslaafde en ik moet er dus voor waken. Ik zeg er wel bij: niet altijd heeft de cliënt dat zelf in de gaten. Hier kom ik nog uitgebreid op terug, het is belangrijk.

Eerder al gaf ik er een mooi voorbeeld van, een drogreden die bestaat uit het leggen van een onjuiste oorzaak-gevolgrelatie, een cliënt die ijskoud zegt: ‘Die terugvallen die ik nu heb, tonen aan dat ik gestopt ben.’

Wanneer ik mijn tekst naloop, moet ik grinniken wanneer ik zie dat ik een enkele maal zit te klungelen met de tijden. Immers, het heden, waarin wij nu leven, moet blogtechnisch gezien eigenlijk in de toekomende tijd staan, want de dagbehandeling beschrijf ik in de tegenwoordige tijd. Af en toe spring ik terug in mijn drankverleden en dat zijn dan weer flashbacks in de verleden tijd. Dat zijn drie verschillende tijden in één bericht, zie daar maar eens wijs uit te worden, u hebt wel geluk dat ik al zo lang nuchter ben! Nou ja, vooral ik, eigenlijk. Tussendoor richt ik mij hier en daar tot de lezer, tot u, en wat dát is, hoe dat heet, weet ik ook niet. De oude Russische schrijvers deden het vaak, die schreven midden in een opwindende roman rustig opeens: ‘Zeg lezer, u denkt misschien dat onze held nu wel genoeg voor zijn kiezen heeft gekregen? Zijn geliefde heeft hem verlaten, daarna ging zijn psychologe er vandoor, en vervolgens dreef zijn eenzame wanhoop hem in de handen van een dakloze. Hij heeft zijn deel nu wel gehad, vindt u? Welnee, nog lang niet!’

Die lezer voelt een vrolijke rilling over zijn rug lopen, kennelijk wachten hem in deze roman nog allerlei heerlijkheden!

Maar nú schreef ik echt iets bijzonders, want die psychologe en de dakloze komen later in dit verhaal voor, in déze weblog, daarvoor hoeft u helemaal niet naar Tsjechov te rennen. Volg gewoon dit feuilleton. Blijf bij mij.

Mijn vorige posting had iets weg van een feestbericht, tijd dus om nu weer een andere werkelijkheid er bij te halen. Al in de dagdetox hebben we samen met anderen – die van boven, zoals ik ze noem, uit de klinische detox – een uurtje voorlichting, leden van twee zelfhulpgroepen presenteren zich, vertellen hoe het in deze groepen gaat en hoe het nu met hen gaat. De eerste die van wal steekt is een vrouw, met een onstuimige bos haar op heur hoofd waar je u tegen zegt. Haar leeftijd nodigt nog uit om ‘je’ tegen haar te zeggen. Zij is van de NA, dat is het acroniem (letterwoord) van Narcotics Anonymous. Ze komt met een beetje een warrig levensverhaal – vol jargon ook nog, nooit eerder hoorde ik de term drug of choice, ik begin een beetje achter te lopen en haar verhaal eindigt ermee dat zij op een goede dag eindelijk besloot: ‘Nee, zó wil ik niet oud worden.’ Ik onderdruk de neiging om te roepen: ‘Zo wórd je ook niet oud!’

Dan is het woord aan een wat oudere man, van de zogeheten Buitenveldertgroep, lang geleden gestart door Dees Postma, een ex-alcoholist, die in ’73 directeur werd van dezelfde kliniek die hem had behandeld, de Jellinekkliniek. Zou de Jellinek zo iemand nu nog toelaten als directeur? Ik weet het niet, want het vergt volledig vertrouwen in de eigen behandeling en volledig vertrouwen dat blijvende abstinentie bij cliënten mogelijk is. En ook toen al ging zijn aantreden gepaard met fronsende wenkbrauwen. De Buitenveldertgroep is geheel vergelijkbaar met de AA, maar herbergt alle soorten verslaving en draait zonder het kenmerkende 12-stappen programma. Beide groepen ken ik van binnenuit. Uiteraard dringt de man er op aan dat mensen na de detox niet zomaar naar huis gaan, niet denken: dat was dat.

Na afloop ga ik naar hem toe en vraag: ‘Is Marjan nog bij jullie?’ ‘Nee,’ zegt hij, ‘ze is enige tijd geleden overleden.’ Dat verbaast me niet zo, want ze moet nu ook wel op leeftijd zijn geweest. En dat is bij haar op zichzélf al een wonder. Ik ken haar alleen maar van lang geleden, mijn eerste detoxopname, maar ik vergat nooit haar naam. Zij deed destijds de voorlichting over de Buitenveldertgroep, waar zij zelf al jaren deel van uitmaakte. Houd in gedachten, bij wat nu volgt, dat zij dus geen enkel risico nam, nog altijd bezocht zij de bijeenkomsten wekelijks. Ik geloof dat zij ooit werkte voor een notariskantoor, in ieder geval ging haar carrière geheel naar de bliksem door drank. En daar bleef het natuurlijk niet bij. Marjan is een schoolvoorbeeld van hetgeen ik schreef in bericht 2.dagdetox, in december: ‘Wanneer een verslaafde eindelijk het gevoel krijgt dat zijn leven een nachtmerrie is geworden, dan kan hij van één ding zeker zijn: het wordt allemaal nog veel erger.’ Op een ochtend werd zij wakker, doodziek van te veel drank in alle dagen ervoor en nu ook nog eens doodziek van juist géén drank meer in huis op die bewuste ochtend. Te ziek zelfs, om naar buiten te gaan en wat drank te halen, hoezeer lichaam en geest daar ook om schreeuwden, ik ken dat: er komt telkens een punt dat het ’s ochtends niet meer lukt om naar buiten te gaan. Zij besloot: ik moet iets hebben, pakte daarom een fles bleekmiddel en nam een flinke slok. Het feit dat zij nog leefde kwam doordat ze buiten bewustzijn raakte en niet overgaf. Daardoor verloor zij weliswaar haar maag maar niet de hele slokdarm, het chloor passeerde die slechts eenmaal en hij hield het. Zonder maag kun je leven, zonder slokdarm niet.

Ik kom hier niet zomaar aanzetten met een horrorverhaal en evenmin ben ik op zoek naar schrikeffecten, nooit in deze blog. Ik kom hiermee omdat ik één ding graag wil: de lezer ervan doordringen dat Marjans wereld, de wereld waarin iemand bleekmiddel drinkt omdat de alcohol op is, precies dezelfde wereld is als waar iedere drankzuchtige zich in bevindt. Of hij ooit zo ver gaat als in dít verhaal, dat is de vraag, maar het zit in hem om dat te doen.

De filosofie maakt bij verschillen tussen de dingen een belangrijk onderscheid, zij zegt: er zijn graduele verschillen en principiële verschillen. Het verschil tussen een baby en een grijsaard is gradueel, de een is alleen maar langer in leven dan de ander, een tijdsgradatie. Het verschil tussen een baby en een dwergpapegaai is principieel, het een is wat anders dan het ander, dat zegt de zijnsleer. Welnu, het verschil tussen een nog enigszins matige alcoholist en Marjan is volkomen gradueel. In een detoxafdeling staan schoonmaakmiddelen voor de zekerheid achter slot en grendel. Want alles wat je in dit gebouw kunt bedenken, iets wat zou kúnnen gebeuren, dat gebeurt hier ook.

Misschien roept de lezer nu tegen me: ‘En zo’n gekkenhuis, daar wil je mij naar toe hebben!’ Dan zeg ik: ‘Precies.’ Al gaat u alleen maar voor enkele gesprekken.’

En trouwens, als er nu toch één plek op aarde is waar de heerlijkste dingen gebeuren, dan is het wel hier, in het gebouw! Want neem nu het volgende. In de dagdetox krijg ik, net als veel andere alcoholisten, drie injecties met vitamine B1, een per dag, thiamine. Daar was ik wel aan toe. Het tekort dat je oploopt is niet alleen gigantisch maar ook nog chronisch. Je ziet in een detox weleens drankzuchtigen naar binnen strompelen die een koffer vol vitaminepillen achter zich aan zeulen, ze komen er amper de drempel mee over. Tegenwoordig zijn dat koffers op twee wieltjes, maar vroeger kwamen ze de detox binnen met een hutkoffer, soms gebracht door aparte medewerkers. Tegenwoordig houden die de gangen en lokalen in het gebouw voor u schoon, maar in de Heinzekliniek deden wij dat allemaal zelf, elke vrijdagochtend boenden en zogen we onze hele kliniek, inclusief het trappenhuis naar beneden. Dat was handig voor wanneer je weer naar huis ging, je was er immers helemaal weer aan gewend geraakt om je eigen apenhol schoon te houden. Schrikt u nu maar niet, want in de Jellinek van vandaag hoeft dat allemaal niet meer. Hutkoffers waren toen vooral handig als je ver op reis ging, bijvoorbeeld met de boot naar Indonesië. Ik had er een, van mijn grootmoeder die met mijn moeder in Soerabaja woonde en daar de boel op stelten zette, maar wat ik nog mis is een Friese staartklok, zo een waar je je zakhorloge gelijk op kunt zetten, bijvoorbeeld eenmaal per dag, in plaats van via de torenklok buiten, wanneer je de slagen telt, zoals ik nu doe.

Nu, om te vermijden dat de thiamine direct in de bloedbaan komt en voor een groot deel meteen wordt afgebroken, injecteren detoxbehandelaars, die vaak ook verpleegkundigen zijn, de vitamine in de bilspier. Linkerbil of rechterbil, je mag kiezen, maar erin gaat-ie. Veel mensen ervaren spierinjecties als erg pijnlijk, dat zijn ze misschien ook wel een beetje. Langzaam gaat de naald diep de spier in, blijft daar een tijdje. Daarom houdt zo’n verpleegkundige vooraf een praatje, ga zo en zo liggen, adem in adem uit, ontspan u, enzovoort. Voor mij hoeft dat allemaal niet, maar vooruit.

Ik moet naar de tweede etage, naar Jenny, voor mijn laatste thiamineprik. Een vrolijke meid, maar ze prikt me niet zelf, ze werkt iemand in, een soort Oostenrijker. Die houdt het inleidende praatje, maar ik luister niet erg, het duurt me nu veel te lang. Jenny bemoeit zich er mee. ‘U moet ontspannen gaan liggen!’ roept ze tegen mij. Ja!, maar ik lig hier in mijn blote kont, te luisteren naar allerlei onzinpraatjes! Dus ik roep terug: ‘Hou op hiermee, steek die naald gewoon naar binnen!’

Jenny lacht. Ze zegt: ‘Hee, een prikbink!’

Die houd ik bij me, zo lang ik leef. Ik, Pitt Hamson, ik ben een prikbink.

Pitt Prikbink

omhoog