Stel dat ik u zou vragen: wie is volgens u de grootste tovenaar die we kennen uit de literatuur van de oude mythen en sagen? Neem rustig wat bedenktijd mocht dat nodig zijn – en onderdruk intussen de neiging om ‘Gandalf!’ te roepen, die verscheen pas in 1937 – en vervolgens komt u tot de onvermijdelijke slotsom: de grootste tovenaar, dat kan er maar één zijn. En die ene, dat is Merlijn.
Groter en machtiger dan wie ook. Zonder hem was er nooit een rijk van koning Arthur geweest, zonder hem hadden wij nooit gehoord van de Ridders van de Ronde Tafel. Waarom moest die tafel eigenlijk rond zijn? Dat moest, om te vermijden dat er iemand aan het hoofd zou zitten. Arthur was niet meer dan de primus inter pares, de eerste onder zijn gelijken. Ons woord premier komt daarvandaan. Zonder Merlijn was er ook nooit de gedoemde liefde geweest tussen Lancelot en Guinevere, de vrouw van de koning. Een verboden liefde die, hoe zuiver ook, zou leiden tot de ondergang van Arthur zelf en zijn hele rijk. Want zo gaan die dingen. Zo móeten de dingen nu eenmaal gaan. Sommige liefdes, sommige vruchten, zijn verboden.
Met Merlijn liep het trouwens ook niet best af, zelf was hij ook gedoemd. Wij allemaal trouwens, mocht u zich dat afvragen. Maar wie of wat kon Merlijn nu vellen en omver krijgen, zo groot, zo machtig? Nou ja, een vrouw natuurlijk! Wat anders? Ik heb weleens gedacht: het moet toch wel wat wezen, om een vrouw te zijn. Hoe voelt dat eigenlijk? Geen idee. Zal wel goed voelen. Merlijn werd ingepalmd en verleid door een soort collega, een toverkol. Zij stopte hem meteen in een of ander smerig hol en verzegelde de toegang ervan met een spreuk. Ja, en daar zit je dan.
Maar wacht eens even! Hij kon in de toekomst zien, hoe kon hij zich dan zó in de luren laten leggen? De waarheid is: Merlijn kon helemaal niet in de toekomst zien. Het spijt me wel, maar dat leek maar zo, dat dachten de mensen alleen maar. En zijn voorspellingen dan? Die kwamen toch uit? Ja, dat is zo. Maar dat kwam doodeenvoudig omdat hij achterstevoren leefde, Merlijn leefde vanaf zijn dood naar zijn geboorte toe. Sommige mensen hebben dat. Wat achter hém lag, lag voor anderen nog in het verschiet. Met andere woorden: toen hij haar zag, was het allang te laat…
Voor verslaafden geldt precies hetzelfde. Zij wéten hoe het eindigt. Het begin hebben ze niet gezien. Zij weten dat hun meest ellendige uren nog oneindig veel ellendiger zullen worden. Ja, maar wanneer zij er eenmaal in zitten, dan is het allang te laat. Dat betekent: 1. ga daar niet naar toe. Of 2. kom daar weer uit.
Nou, dat lijkt me duidelijke taal. Ik kreeg namelijk enige milde kritiek op bericht no. 30 – l’chaim, waarin ik u aanspoorde om naar het Spoorwegmuseum te gaan. De kritiek luidde: te zweverig. Pardon? In bericht no. 16 – afscheid en vertrek drong ik er bij verslaafden op aan om zich rond half acht ’s ochtends te melden bij de Oude Kerk in Amsterdam, in verband met het licht en Saskia, Rembrandts vrouw! Over zweverig gesproken! Voor zover ik weet zag ik daar overigens geen verslaafden rondlopen, herstel, ik bedoel: ik zag niemand met de chronische ziekte problematisch middelengebruik en psychische comorbiditeit. Het doodsimpele begrip ‘verslaving’ raakt uit de mode. Dat komt doordat, zoals je nu overal leest, doordat ‘onze kennis over verslavingen enorm is toegenomen’. Ach! Het enige wat misschien toeneemt is het aantal verslaafden, maar de kennis erover zeker niet.
Er is wel meer kritiek hoor, op mijn persoontje. Laat ik het maar eens eerlijk zeggen, zo aan het eind van een jaar. Mijn berichten zijn te lang, en te langdradig – want kijk nou toch, verdorie, zo’n bovenstaande intro over Merlijn, zoiets dóe je toch niet? – ze zijn te zweverig, te opruiend, te tegendraads, te respectloos, te veel ‘kijk mij eens’, te poëtisch, dan weer te hard, te quasi literair, en ook nog te dit en te dat. Mijn berichten zijn in één woord: tequila.
Dat klopt allemaal. Ik schrijf voor niemand op maat. Dat zit niet in me. Liever nog dan iedereen te plezieren, veel liever dan het u allen naar de zin te maken, zou ik me helemaal te pletter zuipen. En wel zo, dat de vonken er van af vliegen! Nog één keer wild… gelijk Samson tussen zijn pilaren… o, het vuur. Ach, kon dat maar, af en toe… waarom eigenlijk niet… gewoon een enkele keer… drank… het voelt zó goed! En bovendien heb ik een zekere trots omdat ik zonder twijfel de saaiste weblog ter wereld heb. Een man stopt met drinken… en wat denk je? Twee jaar later drinkt hij nog steeds niet! Dat is alles. Big deal! Wat valt daarover te zeggen?
Weet u hoe komt dat mijn berichten alle kanten op vliegen? Ik zal het zeggen. Het zit zo. Kijk eens naar al die alcoholboeken die voortdurend verschijnen, de Hallo muur’s, de Tonic’s, allemaal hebben ze de vorm van bekentenisliteratuur, allemaal worden ze gekocht door niet-verslaafden, en kijk dan eens hoe gemakkelijk het is om je eigen neergang te beschrijven. De schrijvers doen het allemaal moeiteloos. De een wat beter, de ander iets slechter, maar allemaal: moeiteloos. Maar om een wederopstanding te beschrijven, jouw opkomst, dat is bijna niet te doen. Zoals Tolstoj het uitdrukte: ‘Het geluk van de een lijkt op dat van de ander, maar ieder ongeluk heeft zijn eigen bijzondere karakter.’ Mijn eigen geluk is daarbij ook nog eens dubbel: ik heb me losgescheurd van een drankverslaving én ik voegde me weer zoveel mogelijk in het gewone leven.
Wie dat erg goed kan, beschrijven hoe je leven zich weer opricht, dat is de Vlaamse schrijfster Griet Op de Beeck. Ik zag haar dit jaar bij het tv-programma Zomergasten en ook mondeling deed ze het prachtig. Er rolde een mooie tip over haar lippen: ‘Denk niet te snel: dan niet.’ Ik keek er van op dat ze dit zei, want voor mij geldt dit zeker. Ik neig ertoe dat snel te denken: dan niet. Wanneer ik iets wil, mijn zinnen ergens op zet, of iemand wil overtuigen ergens van, en dat lukt niet direct, dan voelt het ‘dan niet’ als een opluchting. Sterker nog, dan niet voelt als een kracht, want dat kan het ook zijn! Verspil je tijd niet, loop gewoon door. Griet raadde aan: oké, maar denk dat niet te snel. Het mooie is: wanneer ik iemand zoiets hoor zeggen, dan houd ik dat vast.
We spraken er laatst met de Zes over: de termijnen van herstel. Drie maanden abstinentie in een kliniek, daar begint het mee. Ooit ging dat min of meer vanzelf, maar tegenwoordig lukt bijna niemand dat meer, dankzij het onvoorstelbare slappe beleid van de klinieken. De huidige capitulatiecultuur. Maar u lukt dat wél! Dan komt het eerste droge jaar. Hierin komt het aan op uw vechtlust en uw koppigheid, want de verleidingen zijn talloos. Volhouden. En dan glijdt u het tweede jaar abstinentie binnen, en wéér zijn de dingen anders. Vechten hoeft nauwelijks nog, niet-gebruiken is een gewoonte geworden.
Deel één is binnen: onze abstinentie staat als een huis. Deel twee, de wederopbouw, daar heb ik goed nieuws over! Dat komt bij u binnen op 1 januari, mooier kan het haast niet. Nu moet ik stoppen, anders wordt dit bericht te lang. Ik weet echt wel: hoe korter, hoe bondiger, hoe beter.
Pitt
Heerlijke blogs en precies lang genoeg om te begrijpen dat het heerlijk moet zijn dit geschrijf de wereld in te brengen. Blijf het zo doen en het is jou. Pas je aan vanwege opmerkingen en je wordt iets anders, dat niet net zo mooi jou is.