4. dagdetox — hoofdpijn

90529023841138Het gaat niet goed. Ik ben bij dag drie, van de zeven. Ziekte, met als gevolg een diepe vermoeidheid, maakt het nu zwaar.

De aandoening die ik heb is even zeldzaam als mysterieus: clusterhoofdpijn. Treedt eenmaal in de vijf jaar op, duurt drie tot vier weken, althans bij mij. Uitgerekend nu. De nachtelijke aanvallen, altijd rond half twee, brengen het aantal uren dat ik kan slapen terug naar twee, hooguit drie. De aanhoudende intense pijn die ermee gepaard gaat is ongelooflijk. Later in de middag slaap inhalen kan niet: het is juist de slaap die een aanval in gang zet.

Ik ben er niet dol op om over medische kwesties te praten of te schrijven, maar ik doe het nu toch omdat er juist door deze ellende tegelijkertijd iets bijzonders gebeurt. Bovendien laat het de lezer meteen zien waar ik mijn kennis en inzichten over verslavingen vandaan haal, namelijk, die deed ik onder andere híer op, in dit gebouw. Veel eerder was ik hier ook al. Om precies te zijn: twintig jaar geleden. Destijds zat ik vier maanden lang in de toenmalige Heinzekliniek, genoemd naar de Heinzestraat die erlangs loopt. Intern, in de weekends verplicht naar huis. Dat was een mannenkliniek. De vrouwenkliniek lag naast ons, op dezelfde etage, maar was door een dikke vestingmuur van ons gescheiden. Een drankzuchtige kon nachtenlang staan bikken wat hij wilde, hij kwam er niet doorheen. Bovendien: wie betrapt werd op seksueel contact met een van de buurvrouwen, werd meteen de kliniek uitgekieperd. En veel belangrijker nog: wie betrapt werd op recent gebruik van drugs of alcohol kon eveneens zonder pardon zijn koffers pakken. Dit laatste vond ik volkomen terecht en geheel in overeenstemming met de aard der dingen. Inmiddels vindt de Jellinek dit allang niet meer – cliënten mogen sinds een jaar of twaalf tijdens de behandeling driemaal een terugval hebben – in dit opzicht staan de Jellinek en ik nu lijnrecht tegenover elkaar.

(Later meer hierover. Het wordt lastig om daarover te schrijven, want niet één van de behandelaars die ik sprak over dit voor mij nieuwe gedoogbeleid, deelt mijn bezwaren ertegen. De lezer zou kunnen zeggen: ‘Maar Pitt, als niet één behandelaar het met jou eens is, dan is de kans toch erg groot dat jij ongelijk hebt?’ Natuurlijk, in theorie is die kans erg groot, maar de praktijk wijst ditmaal toch anders uit. Dat dit kan, komt door een simpel feit: wanneer beleidsmakers – en in navolging daarvan de behandelaars – over een verslaving nadenken en erover praten, dan kijken zij van buitenaf naar binnen. Zij kijken naar ons. Maar ik kijk van binnenuit naar binnen. Ik bén ons. Over een lange periode, ook nog, ik kan vergelijken. Natuurlijk kan het dus gebeuren dat ik sommige dingen dan fundamenteel anders zie.)

Vooral door mijn chronisch slaapgebrek, maar ook door het nieuwe van mijn situatie, het moeten accepteren van de nederlaag dat ik hier nu wéér ben, beginnen er twee werkelijkheden door elkaar heen te lopen. Dat komt eigenlijk door een gesprekje dat ik hoor tussen enkele groepsleden en onze behandelaar, in de ochtend. Mijn gedachten dwalen plotseling af, precies dit gesprek heb ik al eens gehoord, ook hier, twintig jaar geleden. In een klein groepje van vijf. Ik weet opeens de namen weer van de mannen die deze zelfde zinnen uitspraken. Twee daarvan zijn allang dood. Alcohol. Binnen tien jaar. Ik kijk een gang in en zie hen daar in gedachten lopen, hun grappen maken, steeds duidelijker worden hun gezichten, ze komen dichterbij. Maar nu spreekt onze behandelaar tegen mijn groep, ik hoor dat zij het over structuur in je leven heeft, maar haar stem dwaalt af, en daarna hoor ik hem nog slechts heel zacht in de verte. Ik probeer terug te komen in het hier en nu, maar dat lukt niet meer. ‘Annette,’ zeg ik, ‘ik moet stoppen.’ Ze zegt geen woord, we lopen het lokaal uit, ze brengt me eerst even langs de arts. Sommige behandelaars in de Jellinek zijn goud waard. Heel veel eigenlijk. Even later zegt ze nog: ‘Dit zat er misschien aan te komen.’ Dat kan. Misschien. En ook: ‘Tot morgen.’

In de tram zeg ik tegen mezelf: dit lukt niet, ik houd het op deze manier niet vol. Maar opeens weet ik: of het lukt of niet, of ik het volhoud of niet: élke ochtend meld ik me op tijd voor deze detox, dat in ieder geval, zo was de afspraak, al moet ik erheen kruipen. Al moet ik twee uur later weer naar huis. Net zo lang tot de dagbehandeling begint. En dan realiseer ik me: precies zó voelde ik mij twintig jaar geleden, letterlijk precies zo! De gedachte: dit moet nú, hier en nu. Kon niet eerder, mag niet later. Het maakt niet uit hoe, als het maar gebeurt. Destijds groeide die overtuiging langzaam, ik verliet de kliniek ermee. Jarenlang stond ik daarna droog, dronk geen druppel. In één klap is die mentaliteit weer terug, dezelfde koppigheid, dezelfde vastbeslotenheid, dezelfde houding. Als een oude vriend van vroeger, die opeens weer naast je loopt, nu je hem nodig hebt. Ik dacht dat ik dit alles kwijt was, dat ik opnieuw moest vechten voor elke vierkante meter terreinwinst, maar het lag gewoon op me te wachten… al die tijd.

De volgende ochtend, om negen uur, meld ik me weer. En ik houd het vol. Een paar dagen later gaat de detox over in de dagbehandeling, op dinsdagochtend . Twee van dit groepje gaan daarheen. Ik ben de ene. Morris is de andere.

Pitt


Een beeld. Ik rijd met Michiel mee, hij is op weg naar huis en zet mij onderweg af op mijn kleine eiland, in de stad. We staan voor een zebrapad en een rood stoplicht. Links van ons staan een man en een vrouw gearmd op de vluchtheuvel, beiden zijn blind. De man heeft een boom van een blindenstok in zijn hand, als een staf, de vrouw houdt de riem van hun blindengeleidehond vast. Die ziet hun voetgangerslicht op rood staan en wacht. Ze staan daar niet lekker, het is erg smal, pal achter hun rug raast een tram voorbij. Hoe moet dat voelen in een pikdonkere wereld? Ons licht springt op groen, maar ook wij wachten, Michiel maakt onwillekeurig een handgebaar naar hen: ga maar. Een voetganger die eerder al overgestoken was, ziet dat. Hij snelt terug, neemt de vrouw bij de arm, gedrieën steken zij over. Gevieren, want de hond is er ook. Bij het trottoir steekt de voetganger zijn hand naar ons op. De rust en vanzelfsprekendheid waarmee dit alles ging. Tegen Michiel zeg ik: ‘Dit was wat een samenleving is. Of moet zijn.’


omhoog

3. dagdetox — vreemde snuiters

vergadering 07

Ik denk niet dat je op aarde een wonderlijker schepsel vindt dan de verslaafde medemens. Langzaam leer ik de mensen in mijn groepje een beetje kennen. Voor wie er tegenop ziet om naar een verslavingskliniek te gaan vanwege het feit dat hij in een groep moet meedraaien, weet dan één ding: je kijkt er je ogen uit. Vreemde snuiters bij de vleet. Alleen daarom al zou je naar een kliniek gaan, je rolt van de ene verbazing in de andere. Bedenk wel dat je lotgenoten, inclusief de behandelaars, op dezelfde manier naar jóu kijken. Wanneer jij daar de eerste keer je entree maakt, dan denken zij: hoe is het in vredesnaam mogelijk dat zo iemand gewoon vrij rondloopt? Maar goed, zo vrij was je dus eigenlijk ook niet.

Zoals bekend slaat drankzucht in alle lagen van de bevolking toe, daar begint het al mee. Je ontmoet in de kliniek mensen die volkomen uiteenlopen in karakter en temperament, uiterlijk en achtergrond, rang en stand. Het loopt dus door elkaar, we zitten altijd aan tafels, soms in carré, of aaneengeschoven. Ooit zaten cliënten ook op stoelen in een kring, maar dat is niet meer. Wel jammer, want ik heb nog altijd het beeld voor ogen van wat ik destijds de addict position noemde: een man in een groep, hij hangt helemaal onderuitgezakt in zijn stoel, zijn beide stelten wijd uiteen gespreid, vanaf een schouder bungelt een van zijn twee voorpoten langs de stoel naar beneden zeg maar. Met deze positie drukte de verslaafde uit: flikker op. Misschien is dat ook meteen de reden waarom het kringgesprek uit de handel genomen is.

(Destijds? Daar kom ik nog op.)

Een greep uit een willekeurige groep, in het hier en nu: aan mijn rechterhand zit dan een soort fair lady, immer stralend en altijd fatsoenlijk gekleed. Een mond als van honing, dan weer scherp als een mes. Geestverruimend type. Geflankeerd door een wat morsig zwerversfiguur dat de hele tijd zit te geeuwen. Maar wel: immer lustig, immer scharf, type straatmuzikant passionato. Tegenover mij neemt de kaalhoofdige taalfilosoof plaats, keurig getrimde baard, een beetje een dromerstype. Alcohol. Naast hem klusjesman Michiel, tevens aanhanger van Epicurus’ gedachtegoed. Michiel is cocaïnefetisjist. Aanvankelijk kreeg hij hier van het psychologisch personeel bijna alle mogelijke persoonlijkheidstoornissen opgeplakt die er zijn, als was het een soort studiereis door het land der gekheid; ik weet niet eens meer wat hij nú heeft. Zelf vind ik hem doodgewoon ouderwets geschift. De taalgeleerde en hij zijn druk in gesprek over een nieuw te bouwen boekenkast, waar ook de met ruwe baardstoppels getooide maquettebouwer zich opeens in mengt. Alcohol. Hij berekent alvast de afmetingen: dit maal dat, iets erbij iets eraf, gedeeld door twee en daar de wortel uit. Dat werk. De jonge chemisch analist in opleiding oogt heel fris, ik vind hem ook een frisse denker, bovenkamer bijna weer geheel hersteld van gebruik van een zwaar verdovend middel. Is nog geen 25, maar nu al op de goede weg. Zelf deed ik daar veel langer over. Adri (40), type well organized, bijgenaamd Triple A – vanwege het feit dat al die figuren tegenwoordig zwaar bier met liters tegelijk innemen, gewoon normaal doen is er allang niet meer bij – hij verhuurt in Amstelveen snorfietsen. ‘Nooit meer last van tegenwind,’ knort hij tevreden. Ook hij doorliep een klein scala van geestesstoornissen en eindigde heel toepasselijk met een soort cyclo syndrome. Vergelijkbaar met fietsen in Berg en Dal. (Onder de groene hemel en in de blauwe zon.) En ik? Ach, ik! Dat eeuwige ik. De waarheid is dat er aan mij niet veel te ontdekken viel, niet binnen deze muren. Ahmed en Adinda zijn er ook, coke en cannabis, verslavingen storen zich niet aan cultuurverschillen. Storen zich evenmin aan landsgrenzen, want de sympathieke Pjotr Pavlov is eveneens van de partij, uit Azerbeidzjan. Alcohol. Gelukkig geen familie van de beroemde dierenbeul uit Sint Petersburg, over wie wij in de kliniek nota bene een uur lang kolderonderricht krijgen! Dankzij hem weet ik nu dat wanneer je een verslaafde bovenop een tafel stevig vastbindt, hem volstouwt met slangen en buizen in mond en keel, vervolgens een aantal honden vraagt om het geluid van ijsblokjes in een whiskyglas na te doen, dat de verslaafde dan hevig verlangt naar alcohol. Maar daar hoef je een drankzuchtige helemaal niet voor te martelen, daar verlangt hij sowieso wel naar! Eerst geloofde ik dit allemaal niet, maar Pavlov bewees het.

Ach, en nu ik het genoemd heb… het getinkel van blokjes ijs in een glas whisky… bestaat er op de wereld een mooier en lieflijker geluid dan dit tinkelen? Het woord alleen al! En ook nog… plop… de kurk uit de fles, dat is ook heerlijk. Tinkelen en plop, dat noemen we onomatopeeën, klanknabootsingen. Dus ook tiktak. Sissen. Koekoek. En niet te vergeten: klokklok. Eigenlijk word ik al niet goed bij die ene regel van Vestdijk: ‘En dan aten we: smak, glap, slop, slok, slurp!’ Klankpoëzie noemen ze dat, maar ik blijf er nu ver bij uit de buurt.

Misschien zijn er lezers die nu denken: ‘Zeg Pitt, is het wel verstandig om zo weg te dromen bij deze geluiden?’ Nee, misschien niet. Maar ik zit nu op twee maanden na nog in mijn eerste droge jaar, dus het mijmeren, deze weemoed, dat ebt wel weg, laat het nog maar even, zo af en toe.

Het voelde erg vreemd om hierboven de mensen in een van mijn groepen te omschrijven met hun verslaving erbij vermeld. Ik deed het op luchtige toon, omdat ik niet weet hoe het anders zou moeten. Maar het is alsof je een ziekenboeg beschrijft, hij daar: gebroken been, zij hier: infectieziekte. Alsof een verslaving iets is dat met de juiste medicijnen en voldoende rust weer overgaat. Maar dat is het niet. De mensen die ik hier ontmoet, leven zij nog, over tien jaar? Nee, niet allemaal. De alcoholisten die doordrinken bezwijken het eerst, drugsgebruikers volgen, zij het in wat langzamer tempo. Hadden allen die hier komen een gelijke kans op overleven? Ja, volkomen gelijk. Hier kom ik nog op terug. ‘Zeg eens Pitt, kom jij soms overal op terug?’ Ja, overal op. Tot de ring gesloten is.

De vreemde snuiters. We hebben een oudere man in ons detoxgroepje, alcoholist, een gewezen onderwijzer. Meer dood dan levend werd hij in een rolstoel de klinische detox binnengereden, daar spoten ze hem vol met het magische oplapmiddel thiamine, vitamine B1, zijn benen deden weer dienst, hoofd ook, toen door naar mijn dagdetox en straks gaat hij naar Hilversum, de ambulante hulpverlening Jellinek Gooi en Vechtstreek. Hij heeft geen halve maatregelen genomen om thuis nuchter te blijven, namelijk: hij kocht een peperduur blaasapparaat. Wat hij daarmee wil? Voortaan moet iedereen die bij hem op bezoek komt eerst blazen. Geen drank over de vloer, ook niet op twee benen. Hij zegt: ‘Kijk, ze zeggen wel dat ze niet gedronken hebben, maar ik vertrouw de mensen niet.’ Dat komt dan goed uit, want zij vertrouwen hem nog veel minder. Heeft dit zin? Ik denk het niet, als het hem helpt, misschien, maar feitelijk schuift hij zijn probleem ook nog eens door naar anderen. Ikzelf, zoals de meesten van ons, haal wel degelijk drank in huis wanneer ik weet dat bezoek daar trek in heeft. Zolang ze het maar niet te gek maken. Wanneer het goede vrienden zijn, vraag ik wél om de overgebleven flessen mee naar huis te nemen. Want zolang ik leef, is het me nog nooit gelukt om drank door de gootsteen te spoelen, ik denk dat ik daar fysiek niet toe in staat ben. Psychisch, bedoel ik. Dus psychisch fysiek niet. Ik kan wel tegen mijn lichaam zeggen: hee, gooi die drank eens even weg, maar dan luistert het gewoon niet. Eigenlijk is het allemaal de schuld van mijn lichaam. Ik bedoel van mijn geest. Een enkele keer hoor je een cliënt hier hardop zeggen: het is allemaal de schuld van de Jellinek. Daar ben ik het mee eens. Wij zijn ons er eentje. Gelukkig maar, want eentje kan geen kwaad. Aan de andere kant, zo eentje ben ik niet. Nee, ik toost, en toost nóg eens: ik proost, op m’n dooie eentje!

Verleden tijd. Zo proost ik niet meer.

Pitt


Een beeld. In de stromende regen fiets ik over de Bilderdijkstraat richting Jellinek, vroeg in de ochtend. Ik nader een kruising en wacht bij het stoplicht, het is ook nog eens koud. Voor mij wacht een vrouw, haar dochtertje achterop de fiets, in een zitje. Allebei drijfnat. De regen komt met bakken uit de hemel, hun lange haren plakken in natte slierten aan hun jas. Het meisje kijkt wat naar links en kijkt eens naar rechts, het zit daar in alle rust! Ik bedenk: ze is hier geboren. Volkomen opgewassen tegen de elementen, tegen regen, kou en wind, ze groeide er mee op. Net als ik. Wanneer ik het kind daar zo rustig zie zitten, houd ik van dit land.


omhoog

2. dagdetox — de moeder

PauwWe zijn met een groepje van acht mensen. Mannen, twee vrouwen. Ik moet erg wennen om hier te zijn en door mijn halfgare gedoe zijn we nu nieuw voor elkaar. Zij hebben zich al enigszins tot een groep gevormd, ik hark mezelf daar nu tussen. Dat verloopt in een kliniek als deze overigens heel erg soepel, lotgenoten maken het elkaar zelden moeilijk. De behandelaar vraagt of ik iets over mijzelf wil vertellen. Ik vertel dat ik Pitt heet. De groep kijkt me daarna vragend aan, was dat alles? Daarom voeg ik er aan toe: ‘Dat kun je niet van iedereen zeggen!’ Zo, die zit. Een snugger groepslid merkt op dat dat ook geldt voor Jan of Piet. Hem houd ik daarna een beetje in de gaten, uitkijken met zo’n figuur. Dan zeg ik dat ik wel iets wil vertellen over verslavingen, hoe ik daar tegen aankijk, ik bedoel nu we hier toch zijn. Want ik heb een prachtig aanknopingspunt: een uitzending van Jeroen Pauw die ik de avond tevoren zag. Wat daar gebeurde, vind ik té mooi om nu te laten lopen. Het laat de kracht van een verslaving zien, laat zien hoe moeilijk het is om te geloven in welke mate die kracht verwoestend is – of zal worden, hoe dan ook! – hoe het niets en niemand om je heen spaart of ontziet, hoe het je leven overneemt en er zelfstandig mee verder gaat.

(Zware kost, dat is waar, nu al. Maar er zijn twee dingen die je bij een verslaving niet moet doen. Niet bagatelliseren en niet onderschatten. Dit geldt vooral de verslaafde, maar ook zijn naaste omgeving. Het bagatelliseren is actief, iemand kan je er dus op wijzen, je kunt dat stoppen. Het tweede is gevaarlijker want het is passief, niemand ziet het, jijzelf ook niet, de onderschatting is er domweg. Tegelijkertijd zijn er genoeg mensen die het lukt om zélf in te grijpen wanneer zij te veel drinken. Een overgrote meerderheid doet dat, zoals dat ook geldt voor stoppen met roken of te veel eten. Of mensen die genoeg hebben aan ambulante hulp, in de vorm van een serie een-op-een gesprekken bij de Jellinek. Ik kom hier nog op terug.)

Het was een thema-uitzending en ging over kinderen van wie de ouders, of die ene ouder, door omstandigheden niets of niet veel meer voor hun kind konden betekenen. De ouder bood bijvoorbeeld door een verslaving geen enkel houvast meer. Hoe onderging zo’n kind dat? Jeroen Pauw sprak met een moeder en haar dochter van zeventien. De moeder was zwaar aan de drank geweest. Hoe was die periode voor haar kind, vanaf haar dertiende? Nu ja, niet best, natuurlijk. Daarmee heb je het wel samengevat. Daarmee heb je dus eigenlijk de hele uitzending samengevat! Maar er gebeurde iets. Met Jeroen Pauw. En dat kwam door de moeder.

Zij vertelde hoe dat gegaan was, hoe diep haar val was geweest. Natuurlijk vroeg Pauw naar details, zoals dat altijd gaat in programma’s over verslavingen. Hoeveel dronk u? Wat, zó veel? En wat ging er daardoor allemaal mis? Geeft u daar eens een voorbeeld van, en geef er daarna nog eens even een. Dat deed zij allemaal keurig, verblikte of verbloosde niet, maar er was iets aan haar wat mij intrigeerde: voortdurend speelde er een glimlach om haar lippen. Ja, haar dochter had heel erg te lijden gehad onder haar drankzucht, en ja, daar was zij diep van doordrongen, maar dat besef had ze tóen ook al. Weer die glimlach. En, zo zei ze, de bodem was toen nog niet eens bereikt, het werd erger en erger. Dat is waar, dacht ik, want wanneer een verslaafde eindelijk het gevoel krijgt dat zijn leven een nachtmerrie is geworden, dan kan hij van één ding zeker zijn: het wordt allemaal nog veel erger. Kevin Ayers van de band Soft Machine vatte dat mooi samen:

It begins with a blessing,
It ends with a curse;
Making life easy,
By making it worse.

Een mooie rijm maken konden de jongens in de popmuziek altijd al. De boodschap is duidelijk: wanneer je in werkelijk zwaar weer terecht bent gekomen, dan rijst dat vanzelf op, een stem die tegen je zegt: maak het erger, dat is beter. Het is wat onze Franse vrienden noemen la condition humaine, het menselijk lot, het mens-zijn. Zo gáát het.

Voortdurend liep de moeder gevaar haar enig kind te verliezen, een uithuisplaatsing lag op de loer. Zij onderving dat door op cruciale momenten – een ouderavond, een maatschappelijk werker op bezoek – twee dagen nuchter te zijn. Daarna weer dronken, alleen in huis met een kind van dertien. (In ieder geval thuis! Hey little bird, fly away home, your house is on fire, your children alone.) En bij déze gedachte – dronken thuis met een kind van dertien, elke dag weer – zag je op het gezicht van Jeroen Pauw eindelijk het ongeloof doorbreken. Dat zat er ook wel aan te komen. Zijn vragen werden anders, feller van toon, hij leek te denken: hoe kán dit? Bijna zichtbaar voor de kijkers thuis zocht zijn brein naar een verklaring, bijvoorbeeld: deze vrouw is gewoon gek! Zij is heel erg psychisch gestoord. Hij keek nog eens goed naar haar, nee, zij zag er erg normaal en fris uit, sprak doodkalm en rustig met hem, ondanks het publiek en de camera’s erbij, en vooral: ondanks de ellende die zij beschreef. Een tweede gedachte: deze vrouw zette het kostbaarste dat zij had op het spel, dat kan maar één ding betekenen: zij gaf helemaal níets om haar dochter. Verslaafden geven immers niets om iemand, dat is bekend. Maar toen weer: kijk eens hoe die twee zij aan zij aan tafel zitten, elkaar telkens aankijken, bemoedigende en liefdevolle blikken wisselen, je ziet duidelijk moederliefde, je ziet de dochter die liefde beantwoorden. Ondanks alles. Dus hoe kon dit allemaal gebeuren?

Na het bovenstaande verhaal leg ik die laatste vraag aan mijn groep voor: hoe kan zoiets gebeuren?

Het antwoord is niet moeilijk te zien, wel moeilijk te bevatten. Dat doet een verslaving. Wanneer iemand, bijvoorbeeld een buitenstaander, of voor mijn part de verslaafde zelf, een idee wil hebben hoe groot de vernietigingskracht van een verslaving nu eigenlijk is, met welk geweld hij dwars door alles heen slaat, door alles, dus ongeacht door wat of wie, kijk dan simpelweg naar deze twee mensen, deze moeder en dochter. Kijk naar het geluk dat zij ternauwernood wisten te behouden en laat tot je doordringen met welk een onvoorstelbaar gemak datzelfde geluk bijna werd weggevaagd. Mijn punt is: dat kwam niet doordat het de moeder ontbrak aan liefde voor haar kind. En niet doordat het haar ontbrak aan liefde voor het leven. Dat lijkt alleen maar zo. En trouwens, liefde laat zich helemaal niet wegvagen of kapot drinken. Dat moest er nog eens bij komen. Het is misschien nu juist de enige tegenkracht die zelfstandig in staat is op te staan tegen een verslaving. Nou ja, als het dat wil. Het heeft nogal een eigen wil, de liefde. Een goede tweede is de angst, vergeet ook die niet. Niet voor niets kom je die twee af en toe samen tegen, liefde en angst, hand in hand. De twee vrouwen ontsnapten aan een triest lot. Dat was een gelukkig wonder, want de moeder zou er waarschijnlijk voor betaald hebben met haar leven, de dochter zou al haar jaren een loodzware last meezeulen.

En die wonderlijke glimlach van de vrouw? Wat was dat? Daar heb ik mijn eigen verklaring voor. Die voortdurende lach, die was als een opgestoken middelvinger. De vinger, naar de koning, Koning Alcohol. Ze zei daarmee: ‘Kijk naar me… zie mij hier zitten, met mijn kind… niet alleen heel Nederland mag mij nu zien en horen, maar vooral jij… Ik ben ver bij je vandaan, mijn koning… ik keer je niet de rug toe, daarvoor ben je te gevaarlijk… maar ik bezegel ons afscheid met mijn lach.’

En in de wind, zacht en bijna onhoorbaar, hoor ik haar tegen hem zeggen: you motherfucker…

Pitt


omhoog

1. dagdetox — de aanloop

gebouw 01

Het is koud op straat wanneer ik ’s ochtends vroeg het gebouw van de Jellinek binnenga, ik meld me voor mijn eerste dag in het groepje van de dagdetox. Buiten blies een decemberwind dwars door mijn winterjas heen, een stortbui kletterde naar beneden, geen weer van alle mensen. Terwijl ik bij de receptie sta, bedenk ik dat wanneer mijn plannen van A tot Z doorgaan, dat ik dan alle vier de seizoenen in dit gebouw zal meemaken. Eigenlijk weet ik al: ik zál ze alle vier meemaken, op welke manier dan ook. Ik heb inmiddels een intake-traject doorlopen, een arts bezocht, afspraken gemaakt met degene die mijn vaste behandelaar zal worden, iedereen staat klaar en alles is geregeld. ’s Avonds ben ik gewoon thuis. Over een week gaat deze detox naadloos over in de dagbehandeling.

Het is verdorie nú al de plaats in deze blog om eerlijk te zijn: weliswaar is het nog geen negen uur in de ochtend, maar toch ben ik te laat, een hele dag zelfs. Ik had me op maandagochtend moeten melden, kwam echter niet opdagen en nu is het dinsdag. Waar ik tegenaan liep, is wat ik noem: een ‘dubbelbesluit’. Geen onbekend verschijnsel in verslavingsland. Je neemt een definitief besluit – ik ga naar de dagbehandeling – en als het ware achter je rug om wordt een heel ander besluit genomen, net zo vastberaden: ik ga zeker niet naar de dagbehandeling. Dat tweede besluit wordt ergens in je achterhoofd veilig weggezet en ligt daar rustig op uitvoering te wachten. Uit voorzorg had het wel mijn agenda voor deze hele week leeg gelaten. Op de maandag zelf knaagde er natuurlijk wel wat, want was er vandaag niet iets, iets met een soort detox of zo? Maar wie de nieuwe week kalm en bedaard begint met zes halve liters in de vroege ochtend, die blust in één moeite door menig hinderlijke gedachte.

Het is elf uur, in diezelfde maandagmorgen, wanneer de telefoon gaat. Ik schrik er behoorlijk van, wat moet ik doen, het kán de Jellinek zijn! Zo goed ken ik ze wel, mijn verslaving is niet van gisteren. Zo kalm en bedaard ben ik opeens helemaal niet meer, wat een ellende!, wat nu? Opnemen? Niet opnemen? Het mooie aan dit moment is dat nu alles aankomt op de paar seconden die ik heb, ik kan niet meer iets bedenken, niets analyseren, ik kan niks meer, mijn hele drankzuchtige bestaan balt zich nu samen tot die ene vraag: de telefoon opnemen of niet. Ik neem op. Het is de Jellinek. Een vrouwenstem: ‘Ja meneer Hamson, waar blijft u toch?’

Dit simpele telefoontje, deze simpele vraag: waar ben ik? Dat bepaalt nu mijn lot. Ik probeer nog:

‘Ach!, ik was het helemaal vergeten, wat jammer dat het nu in het honderd is gelopen, nou ja, dan schuiven we het door naar het nieuwe jaar, dat heeft ook wel iets moois, vindt u niet, een nieuw én nuchter jaar.’
‘Nee, meneer, komt u morgen maar, om negen uur.’
‘Maar mevrouw, zo veel haast is er nu ook weer niet bij!’
‘Morgen om negen uur, dan verwachten wij u.’

Wie nu mocht denken dat deze hele vertoning een beetje eigenaardig is, wie twijfelt aan het bestaan van zogenaamde dubbelbesluiten, die kan ik meteen geruststellen: in werkelijkheid ging het allemaal nog veel gekker. In de aanloop naar de dagbehandeling had ik het voor elkaar gekregen om de dagdetox, die verplicht is, te mogen vervangen door een thuisdetox. Thuis detoxen, in je eentje, dat leek me wel wat. Het paste bij mij. Er zat één voorwaarde aan vast: een week lang moest ik eenmaal per dag naar het gebouw komen om te blazen. De uitslag moest uiteraard telkens 0,00 zijn. Ik vertrouwde er vanaf de eerste dag op dat de alcohol rond drie uur ’s middags uit mijn adem verdwenen zou zijn en tot die tijd hield ik het wel uit om niet te drinken. Dagenlang ging het goed, ik dronk alleen nog na drieën. Toen werd het vrijdag, de meter sloeg uit, niet veel, maar genoeg. Ik hing, betrapt. Schaamtevol droop ik af en gelukkig maar, want ik heb altijd gedacht: een verslaafde die zijn schaamte verliest, verliest daarna zijn leven.

Later zat ik weer tegenover mijn behandelaar, die ditmaal de dagdetox in het gebouw regelde. Ik verontschuldigde me ervoor zijn vertrouwen te hebben beschaamd, hij verontschuldigde zich ervoor mij überhaupt te hebben vertrouwd. Een mooi beeld: twee mannen verontschuldigen zich, de een voor wat hij deed, de ander omdat hij dat niet verhinderd had. Werden de dingen altijd en overal maar zo elegant gladgestreken, zo eenvoudig. Dus nu stond ik voor mijn tweede geheime missie: de thuisdetox was mislukt, of eigenlijk geslaagd, maar hoe torpedeerde ik nu de dagdetox?

Het telefoontje op de maandagochtend had een heel belangrijk en cruciaal effect. Alle verzet in mij was gebroken. Daar was het wachten kennelijk nog op geweest. Eigenlijk mocht ik van geluk spreken dat dit verzet zo aan de oppervlakte lag, dat het zo duidelijk zichtbaar was geweest. En nu ging ik.

Pitt


Een beeld. Naast de Jellinek ligt een speeltuintje. Af en toe zit ik daar, tijdens onze lunchpauze. Er komt een groepje kinderen aanlopen, onder leiding van de juf. Ik hoor een meisje in het groepje jammeren, ze heeft geen zin meer om te lopen. De juffrouw reageert daar wijselijk niet op. Dan grijpt het meisje in: ze gaat plat op haar rug op de stoep liggen. ‘Ik zei dat ik niet meer wil!’ roept ze nog eens, ter verduidelijking. Wat een heerlijk kind! In gedachten zie ik haar dertig jaar later, ze zit bij een psycholoog. Die zegt: ‘Je zult toch echt moeten leren om je grenzen aan te geven.’ Goed zo. Maar dat had ze niet moeten áfleren! 


omhoog