9 — aannemen!

ober

Ik denk wel dat drankzuchtigen onverslaanbaar zijn in de manier waarop ze een drankje bestellen, ik denk niet dat iemand daar tegenop kan. Dat was dus wel mooi, die ‘twee thee’ waarmee ik de weblog opende, dat terloopse ‘ach, doe maar een dubbele’ in een bestelling. Een dubbele, waarom eigenlijk niet, alsof je nu opeens pas beseft dat je maar één keer leeft. Dat terloopse is natuurlijk maar schijn, zoals veel in het leven van de verslaafde maar schijn is. Wie langdurig te veel gebruikt – van welk middel ook – neemt langzaam maar zeker de vorm aan van een schijngestalte. Vergelijkbaar met die van onze eigen maan:

eerste kwartier
volle maan
laatste kwartier
nieuwe maan.

Het ‘laatste kwartier’ heet niet voor niets zo, het is de gevreesde rock-bottom, en tegelijkertijd is het een T-splitsing, een tweesprong. Daar is het aan de ene kant: op weg naar het einde – aan de andere kant: terug het leven in. In dit laatste kwartier is het voor iedereen erop of eronder. Wie nu toch doorgaat, komt terecht in zijn definitieve schijngestalte, de nieuwe maan. Hieruit is geen ontsnappen meer. Deze mens is er nog wel, maar voor anderen is hij niet langer zichtbaar. Hij moet zich nu voorbereiden, zijn plaats vinden tussen de laatste van zijn ademtochten en eindelijk worden als een stille zucht in de eeuwige wind.

Daarom zeg ik altijd tegen verslaafden: ‘Gij die verslaafd zijt! Luister. Dwaal niet af, maar wees als de volle maan. Laat je vol door het licht raken en kaats het terug naar ons. Geef licht!’

Zo. Dat is weer eens wat anders. Als het moet, haal ik nog veel meer hemellichamen erbij.

Soms, wanneer de drankzuchtige iets bestelt in het bijzijn van anderen, dan zegt hij bijvoorbeeld: ‘Ober, een jonge met ijs.’ Ik deed dat ook altijd. Dat vervloekte ijs! Dat zegt de drankzuchtige alleen maar omdat hij dan een groter glas krijgt waardoor zijn bevende hand niet zo opvalt, en ook omdat het dan lijkt alsof de smaak van een borrel er ook maar iets toe doet. Alsof hij sterke drank wil aanlengen, hetgeen wel het laatste is wat hij wil. Ik moet zeggen dat ik daarom altijd een beetje moeite heb met alcoholisten die niets anders drinken dan mixdrankjes, zoals een ‘cola-tic’, wat vroeger een longdrink werd genoemd, in de tijd dat Nederlanders massaal begonnen te drinken. Destijds werd iemand met iets te veel op nog een beetje tipsy. Ik vind al die mixdrankjes eerlijk gezegd smaken naar zoete azijnzeik of gekonfijte uilenpis, hoewel ik tegelijkertijd natuurlijk niemand wil beledigen. Tegenwoordig duidt men de cola-tic aan met baco’tje, een gruwelijk woord voor gruwelijk bocht. Zet dan meteen een citroentje met suiker ernaast! Ooit, toen het leven op aarde minder plat was, noemden de mensen het baco’tje een cuba libre – waarbij de drankzuchtige zich inbeeldde een vrijheidstrijder te zijn, hij hief het glas, brulde naar zijn drinkmaten: ‘Cuba vrij!’ en dan klokklok, tot op de bodem – maar die aanduiding hoor je niet meer, want alles, alles gaat voorbij.

Dat moet ik nodig doen, zo stoer en uit de hoogte een beetje neerkijken op andermans drankje! Zélf werd ik eens door een bevriende ex-drinker uitgescholden voor ‘nep-alcoholist’ – een erger scheldwoord ken ik niet – omdat ik de sterke drank min of meer vaarwel zei en overstapte naar wijn. Ik kon er domweg niet meer tegen, ik werd er stapelgek van. Tegen hem zei ik heel eenvoudig: ‘Jouw slokdarm is naar de bliksem, de mijne niet.’ En ik heb het nog gekker meegemaakt: twintig jaar geleden begon de Jellinek langzaam maar zeker met het toevoegen van drugsverslaafden aan de groep alcoholisten, in de detox en ook in mijn Heinzekliniek. Dat was voor iedereen nieuw en erg wennen want – u raadt het misschien al – beide groepen keken heel erg op elkaar neer. De alcoholisten vonden drugsverslaafden volstrekte idioten, een doorgeflipt zootje, overgevoelig, altijd assertief over álles, altijd en eeuwig manipulerend, op het hysterische af. Eigenlijk, zo was de algemene gedachte, kon je beter dood zijn dan een drugsfiguur. Op hun beurt vonden drugsverslaafden hun drankzuchtige collega’s infantiele watjes, nagemaakten en schertsfiguren, piepende en jammerende makke schapen, geen ruggengraat geen ballen.

Tja. Ik vond dat beide partijen wel een punt hadden, voor beide standpunten viel wel iets te zeggen. Maar hoe was dat nú in de Jellinek, twintig jaar later? Eigenlijk viel mijn mond open: volledige acceptatie van elkaars verslaving. Alle dingen moet een beetje groeien, een beetje wennen. En bovendien: waar het de ene groep aan ontbrak, daar had de andere juist te veel aan. Dus steek maar wat op, van elkaar. Ik moet er wel bij zeggen: de echt zware jongens zitten hier niet, niet in de Obrechtstraat. Die kom je hooguit tegen in een crisiscentrum, de omgang met hén is een apart soort feest.

Intussen is dit al mijn negende bericht op deze weblog en ik ben nog steeds niet verder gekomen dan de eerste week van de dagbehandeling. Dat doet me opeens denken aan mijn tandarts, van haar kreeg ik een keer een spreekverbod, ik mocht niet langer dan vijf minuten praten voordat zij met de behandeling begon en dan ook nog alleen maar over tandheelkundige zaken. Ze zei: ‘Dat gedoe met mens & samenleving, leven & dood, en de liefde, en hoe dat volgens u allemaal moet, dat kost telkens handenvol tijd.’

En de dagbehandeling, die ploegde voort. Omdat mijn mannelijke persoonlijke behandelaar al zijn vakantiedagen opnam voor de bevalling van zijn eerste kind, hetgeen hem heel erg voor mij innam – het zijn juist díe dingen die goed zijn om te weten over je behandelaar – krijg ik een maandlang een ander toegewezen, dat is Zwaan. Zij draagt wel een toepasselijke naam. De schoonheid van veel van de behandelaars is ronduit verschrikkelijk, zeker voor een onschuldige mannenziel als de mijne, maar het is niet anders. Zwaan past goed bij mij, als tegenpool: ze is scherp, snel, en to the point. Van haar moet ik een lange lijst met vragen invullen, die wel of níet zal aantonen dat ik voor een deel krankzinnig ben. Want je weet het nooit met verslaafden en hun bovenkamer. Ik beschrijf daarin alles volledig naar waarheid en dat levert op dat ik één eigenaardigheid blijk te hebben. Wanneer zij daar later haar wenkbrauwen over optrekt, zeg ik haar dat ik dat bij een ánder weliswaar ook merkwaardig zou vinden, maar bij mijzelf nu juist niet. Het stelt haar gerust. Het gaat over Ernest Hemingway, een revolver en een goudkleurig Amerikaans korenveld, dat meedeint op de wind.

Langzaam leren Morris en ik de mensen uit de dagbehandeling een beetje kennen, ook al is de groep erg groot. Morris weet zich goed verdekt op te stellen, hij zit zo ver mogelijk bij de behandelaars vandaan, kruipt weg achter menige schouder, maar in mijn geval volgt al snel mijn eerste optreden. Martin staat voor de groep, tijdens de motivatie-module en vraagt me te vertellen waarom ik mij aanmeldde, wat mij dreef en hoe ik nu tegen een verslaving aankijk, ik was hier immers veel eerder ook al. Ik houd de boot af door te zeggen dat ik hier niet als een wijze kater wil zijn, iedereen moet zijn eigen inzichten verwerven, dat is veel beter, veel krachtiger. Dan zegt hij: ‘Stel dat je die terughoudendheid níet had, wat zou je dan zeggen?’ Aan precies deze opmerking, deze gehaaide manier van ondervragen, dit handig omzeilen van de cliënt zijn onwilligheid om te antwoorden, merk ik dat hij hier al jarenlang moet werken, dat hij goed met groepen heeft leren omgaan. Want vergis je niet, het is niet niks om dat goed te doen. De behandelaar moet zich voortdurend bewust zijn van de volkomen verschillende individuen die deel uitmaken van de groep die voor zijn neus zit. Tegelijkertijd is het één geheel. Het kan gemakkelijk een keer mis gaan, maar dat gaat het bij dit tweetal niet, ik bedoel Martin en Cynthia. Later zal ik vooral háár leren kennen, Martin is dan ver weg. Diep in Afrika meteen maar. Hij wordt vervangen door Dolly en ook zij is leuk om over te schrijven, al is het maar vanwege het feit dat zij in haar vrije tijd ondersteboven aan een vlieger hangt. Hemelhoog, daar gaat zij, als een luchtdronken mooie vogel. Een avontuurlijke vrouw. Veel en veel later kom ik ook nog eens een behandelend exemplaar tegen dat de hele dag in een bak met ijs zit. Bang uitgevallen zijn ze hier bepaald niet! Kortom, probleemdrinkende lezer, hier moet u zijn. Komt allen!

Wanneer Martin vertrekt, is het dus afgelopen met de door mij bejubelde man-vrouwpresentatie. Geen Jip & Janneke meer, het is dan opeens yin & yin geblazen. Maar dat is ook leuk.

Er is voor de drankzuchtige dus een heel scala aan manieren om zijn drankje te bestellen, om te zeggen, zoals men vroeger zei: ‘Ober, aannemen!’ Mooi is bijvoorbeeld: de blik van de ober vangen en alleen maar met je wijsvinger een rondje draaien boven je glas. Nog eens, van hetzelfde. En ben je in een stoere bui of weet je gewoon hoe het hoort, dan knik je er alleen maar kort naar, een schuine hoofdknik. De ober of barman ervaart dat grappig genoeg nooit als onbeschoft, maar weet nu wel hoe het zit. Een keer, toen ik in Den Haag voor de vijfde maal naar mijn kopstootje wees, toen zei zo’n figuur met zijn Haags accent, terwijl hij het bier neerzette en de jenever bijschonk: ‘Als we maar wél weten waar we wonen, meneer.’ Dat dubbele ‘we’ vond ik wel aardig. Ik zei: ‘Geen zorgen, ober, mijn vrouw heeft ons adres op mijn handpalm geschreven.’

Een dubbele onwaarheid… er stond niets op mijn hand en ik heb helemaal geen vrouw.

Begrijpt u?

Begrijpt u hoe dat komt?

Niet? Neem er dan nog eentje. Kan geen kwaad.

Pitt

omhoog

8 — avondmensen

bedden 08

Eerder schreef ik dat wie nog slechts één detoxopname achter de rug heeft, of zelfs aan die eerste nog steeds ontsnapte, dat diegene geluk heeft en dat hij of zij nog aan de goede kant staat. Ik drukte u op het hart om daar te blijven, want de kans is groot dat u verder zult trekken, mijn richting uit. Waarom dat zo is, wat mensen in hemelsnaam bezielt, daarvoor trek ik wederom de moeder uit de kast, de vrouw uit mijn eerste detoxbericht.

Maar nu, tussendoor, schiet me te binnen dat ik iemand al eens eerder op het hart drukte om te blijven zitten waar hij zit, zich niet te verroeren. Dat was tijdens mijn derde of vierde detoxopname in de Jellinek, een beetje ben ik het overzicht en de tel kwijt, maar wel waren die opnames altijd in de Obrechtstraat. Althans vaak wel. (Ik denk soms: wat moet de lezer wel niet van mij denken? Maar die gedachte komt dan rijkelijk laat.) Die keer deelde ik een kamer met een lotgenoot, soms komt dat voor. Voor hem was het zijn eerste opname. Op een avond, laat, lagen we op ons bed, ik las wat, hij keek naar het plafond, lag wat te denken. Het is een omgeving waarin je ook wel iets hebt om over na te denken. Opeens voelde ik dat hij naar mij keek. Ik dacht: ‘Weet je wat?’ en ik legde mijn boek weg. Ik zei tegen hem: ‘Ik zie je naar me kijken, ik zal je vertellen wat je nu denkt.’

‘Je denkt: “Pitt is hier nu voor de zoveelste keer, er komt een dag dat hij de tel kwijtraakt, dat zul je zien. Geen onaardige man misschien, maar hij is een sukkel, een loser, voor hem is er geen hoop. Gelukkig ben ik niet zoals hij. Ik heb veel meer kracht in me. Deze detoxopname heeft mij in één klap wakker geschud, volledig. Dat had ik blijkbaar nodig. Die Pitt is Pitt, maar ik drink niet meer.”’

‘Dat,’ zei ik, ‘dat denk jij.’ Hij zweeg. ‘En nu,’ ging ik verder, ‘nu wat ik denk, wanneer ik naar jou kijk. Jij gaat straks naar huis, naar je vrouw en twee kinderen. Die zijn blij je te zien, weer fit en vooral: nuchter. Een week later ga je weer aan het werk. Alles gaat goed, en inderdaad, je drinkt niet meer. De klap van deze opname kwam hard aan, de schrik zit er goed in. Na een half jaar is die schrik weggeëbd, je zelfvertrouwen geheel hersteld, de opname raakt steeds verder op de achtergrond en lijkt meer en meer alleen maar een boze droom. De zon schijnt en blijft schijnen. Je krijgt een hardnekkige gedachte: zou het echt nooit meer kunnen? Heel af en toe misschien? Je vrouw is onverbiddelijk: nee. Je denkt: “Maar ik ben sterker dan toen, ik ken de gevaren nu goed, ik zal me nooit meer zo laten gaan.” En je denkt, heel intens: “Allen die ik liefheb, zijn mij te lief, alles wat ik liefheb, is mij te lief.” Oké, dus ditmaal wil je niemand belasten of bang maken, je houdt nu rekening met je omgeving. Daarom drink je in het verborgene, achter ieders rug om. Je wordt een stiekeme drinker, niet veel, een klein beetje maar, en slechts af en toe, precies wat je wilde. Het lukt. En dit bewijst jouw gelijk. Je hebt gewonnen.’

De man was een goed gehoor, hij zei niets, luisterde alleen maar. Het ontbrak hem geheel aan de gevreesde ‘ja maar’ ziekte, een vrij ernstige aandoening, waar menigeen in dit gebouw mee te kampen krijgt. En waar gek genoeg nog altijd geen pilletje tegen bestaat. (Soms lijkt het alsof de verslavingszorg tegenwoordig wel heel erg leunt op psycho-medicatie, soms lijkt het alsof deze tent nu helemaal wordt gerund door medisch en psychologisch personeel. In werkelijkheid wordt de tent gerund door de kracht die van een groep uitgaat, gestuurd door de gewone behandelaars. Zij doen het. Dit was vanaf het begin al zo en dat zal ook altijd zo blijven. En dit mag je met recht evidence based noemen. En natuurlijk: alles óók met behulp van psychologen. Maar het meedeinen op de stromen van de tijdgeest zal wel onvermijdelijk zijn. Een miljoen Nederlanders slikt antidepressiva, dat is nogal wat. Het is te verwachten dat deze middelen binnenkort worden toegevoegd aan ons drinkwater. Dat is goed nieuws voor verslaafden. Maar dán zeg ik: nee, dan word ik wel een bierdrinker.

de gevreesde ‘ja maar’ ziekte
‘Ja maar, morgen óf overmorgen drink ik toch nooit meer?’
‘Ja maar, als ik vroeg opsta, dan heb ik de héle dag niets te doen!’
‘Ja maar, mijn terugvallen betekenen toch juist dat ik gestopt ben?’
‘Ja maar, mijn verslaving is een ziekte hoor!’
‘Ja maar, mijn IQ is te laag om te kunnen stoppen!’

Dat laatste heb ik eerlijk gezegd nooit gehoord, maar ik zou het wel een goeie vinden. Of een te hoog IQ. De mooiste die ik ooit meemaakte was: ‘Abstinent blijven? Ja maar, ik heb een hond!’ Hahaha! Niemand begreep wat die hond ermee te maken had, maar ik vond het geweldig klinken. De cliënt wilde stomweg ‘ja maar’ zeggen, het maakte niet uit wat er achteraan kwam.

‘Twee dingen hebben je nu volkomen op het verkeerde been gezet. Ten eerste het feit dat het je lukt om met mate te drinken en ten tweede het geloof dat je hebt in je eigen kracht. Het is een wrange ironie dat juist deze twee je de das om gaan doen. Zij kosten je de kop. Mensen die zogenaamd zwak zijn, die jij waarschijnlijk zwak vindt, zoeken eerder hulp en houden die ook langer vast. Hoe dat ook zij, het gaat langzaam maar zeker weer mis met je, je drinkt nu ook op je werk, een tweede detoxopname is nodig. Maar nu ben je je baan kwijt. Je omgeving voelt zich door jou verraden en dit kost je je zelfvertrouwen. Het lukt je niet om snel weer aan de slag te komen, en het lukt je ook niet om de lege dagen te vullen, je wacht af, je wacht alleen nog maar en je wacht te lang, op een soort wonder. Je drinkt weer. De derde detoxopname volgt, maar nu ben je ook je vrouw en kinderen kwijt. Daarna woon je ergens in een appartementje, je begint er weg te kwijnen, omgeven door lege flessen. Je dagen lijken geteld. Je vindt de kracht voor een vierde detoxopname. Je deelt je kamer met een lotgenoot, het is zijn eerste keer. Het is avond, laat, jullie liggen op bed, je leest wat. Dan voel je dat hij naar je kijkt…’

Een tijdje bleef het stil. Toen vroeg hij: ‘Wat had ik dan moeten doen om dat alles te voorkomen?’

Ik zei: ‘Dat moet je nú al doen. Dat is: diep beseffen in welk groot gevaar je verkeert. Jezelf niet gaan vergelijken met mij, met niemand. Eigenlijk zou er boven de ingang van dit gebouw een bord moeten hangen, een plakkaat. Met het opschrift: ‘Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt.’ Daarmee bedoel ik: laat varen alle hoop dat je nog enigszins normaal kunt drinken. Door hier naar binnen te gaan, deze drempel over, je eerste opname, daarmee ben je een grens gepasseerd. Dit gebouw is voor jou nu een speciale plaats, het is een point of no return. Wie dat niet gelooft, en dat zijn er nogal wat, die komt er wel achter. En houd nu goed voor ogen: dit is nog altijd je eerste opname. Het is aan jou hoe het nu verder gaat. Ga naar meetings, AA of andere zelfhulpgroepen. Volg een therapie. Ten minste een jaar lang. Zorg dat je vrij blijft van terugvallen. Slik refusal. Voor mijn part ook antidepressiva. Dóe iets. En vooral: neem dit serieus. Een verslaving laat jou echt niet zomaar gaan. Neem dit dus: bloedserieus.’

De moeder. Hoe ontsnapte die eigenlijk aan haar ondergang? Dat scheelde immers niet veel. Tijdens het gesprek met Jeroen Pauw nam ze een woord in de mond dat je in de verslavingszorg vaak hoort: rock-bottom. Dat is: het dieptepunt. De bodem van de put. Bijna álles verloren. Voor menige verslaafde geldt: pas wie daar is aangekomen, grijpt eindelijk in. Laat zich opnemen voor een behandeling, geeft zich eindelijk over. Waarom dat zo lang moet duren, ik weet het niet. Er zit iets in verslavingen dat zichzelf in stand houdt. Of is het zoals een natuurwet, je kunt niet verder naar beneden dus dan maar omhoog? Of het is doodgewoon pure doodsangst? Waarvan we dan zeggen: beter laat dan nooit?

De vraag is: móet het zo ver komen? Moet je werkelijk richting rock-bottom?

Nee.

Kun je veel eerder ingrijpen?

Ja.

Pitt

omhoog

 

7 — mooie mensen

melanie 04

Natuurlijk wees de psycholoog mij op een belangrijk punt: het zou goed zijn om die gedachtestroom af en toe wat in te dammen, het moet niet te veel zijn. Dus wanneer ik genoeg heb van het malen in mijn hoofd, dan neem ik een boek. Om even weg te zijn, weg van mijzelf. Niet zomaar een boek: de hoofdpersoon mag geen eenzame tobber zijn, geen zwartkijker, niet openlijk drank of drugs gebruiken, niet door zijn geliefde in de steek zijn gelaten, niet overal over zeiken, niet eenmaal per dag zeggen ‘ach, was ik maar dood’, niet de halve wereld haten en een hekel hebben aan de rest, en zeker niet mag hij ’s ochtends vroeg tijdens het scheren een van zijn geliefde ochtendmantra’s uitspreken:

‘Waar kan een mens nog naartoe?
Zo alleen, zo verloren, en zo ongelooflijk moe.’

Dit betekent dat een groot deel van de boeken in mijn boekenkast meteen afvalt. Dus op naar de OBA!, de Openbare Bibliotheek Amsterdam. Om de hoek bij de Jellinek zit er een, je kunt er heerlijk zitten, kopje koffie erbij. Enkele verdiepingen hoger, precies boven je hoofd, sprong veertig jaar geleden de getroebleerde en drankzuchtige schrijver Jan Arends uit het raam, dat is het enige wat er aan de plek niet klopt. Daar leen ik een boek van Arita Baaijens, reiziger, schrijver, fotograaf en bioloog. Een heerlijke vrouw, ze trekt met een paar kamelen door de woestijn, iets wat ik zelf ook nog steeds wil doen, om precies te zijn: vanaf de zoutmijnen boven Timboektoe door de Sahara terug naar de stad. Er rijden nog altijd karavanen heen en weer, beladen met zoutblokken, dat is goedkoper dan vrachtwagens. Ik sprak daar bijna tien jaar geleden over met een bedoeïen in Mali. Hij zei: ‘Je kunt je bij ons aansluiten, dat doen we weleens, maar één ding moet je goed weten: word je onderweg ziek of houd je het niet vol, dan laten we je achter.’ Ik dacht: ‘Goed zo.’ Want ook al kunnen drankzuchtigen onderling enorm verschillen, één ding hebben ze met elkaar gemeen: ze kunnen verschrikkelijk theatraal zijn. Dus achtergelaten worden in de woestijn, met brandend zand en nergens water, dat leek me wel wat.  Echt werkeloos zal een drankzuchtige niet snel worden, we zijn beroepsaanstellers, maken overal graag een drama van. Bij drugsverslaafden ligt dat weer ietsje anders, die zijn vaak een drama.

Een dramatisch voorbeeld: ruim een jaar geleden liep ik op een avond naar huis, voor zover dat nog in de buurt van lopen kwam. Ik kwam ten val, mijn hoofd butste tegen een stoeprand, ik zakte weg, nu in échte vergetelheid. In het OLVG kwam ik weer bij doordat een arts bezig was de wond te hechten. Ik keek naar haar gezicht, raakte licht haar arm aan en zei: ‘Doet u geen moeite, dokter, laat mij maar sterven.’ Dit kwam mij twee weken later te staan op een onaangekondigd bezoekje van de GGZ, een aardige vrouw, vergezeld door een stevige kerel. Ze kwamen een kijkje nemen, hoe het met me ging! De GZ-psychologe legde uit dat artsen in een ziekenhuis verplicht zijn om doodswensen door te geven, of het nou van een dronkaard komt of niet. Eigenlijk vatte ik dit bezoek, en het gesprek dat ik met haar had, op als een teken aan de wand en het zou uiteindelijk leiden tot mijn aanmelding bij de Jellinek.

Ik maak voor het eerst de duopresentatie in de dagbehandeling mee, Martin en Cynthia. Al snel realiseer ik me: dit is een gouden greep. Niet alleen juist dít duo, maar ook het idee man en vrouw. ‘De zachte krachten zullen zeker winnen,’ schreef Henriëtte Roland Holst en dat is ook zo, maar juist hier is ook een robuuste man nodig, en nu komt alles samen: yin en yang, good cop bad cop, ruwe bolster blanke pit, beauty and the beast, het is een mooi paar, voor zover ik nu kan zien kan iedereen het goed met hen vinden. Zij stellen hun vragen om en om, vullen elkaar soms aan, of wisselen af. Ze maken een erg professionele indruk.

De eerste modules dienen zich aan, in kleine groepjes wonen we die bij. Eén module is de zogenaamde cognitieve gedragstherapie. Het is evidence based, een nieuw sleutelwoord in de zorg, dat wil zeggen: het werkt echt. Daarom moest de mindfulness-module in de Jellinek het veld ruimen, vanwege niet evidence based. Inmiddels is het dat weer wél, maar weg is weg. Gelukkig is er nog een staartje van over, ik maak er dus toch kennis mee. Cognitieve therapie is een kortdurende, gestructureerde therapievorm die op het heden en de toekomst is gericht. Het gaat ervan uit dat het niet per se de gebeurtenissen zelf zijn die een mens negatieve gevoelens bezorgen en daardoor een bepaald gedragspatroon, maar de gekleurde bril waardoor hij de dingen ziet.

Dat brengt mij op de tweede wet die ik formuleerde en waar ik naar leef voor de duur van mijn eerste abstinente jaar:

2. Het is verboden in een supermarkt iets te kopen wat je niet van plan was te kopen.

Een heel goede wet, ik stond er zelf van te kijken. Hiermee train je dagelijks op eenvoudige wijze je impulscontrole. Reken maar dat dit nodig is en dat deze wet snel en effectief werkt! Natuurlijk: maar al te vaak druist hij in tegen je eigen belang, je ziet wasmiddelen staan, je herinnert je daardoor opeens dat thuis de zeep op is, je strekt je hand ernaar uit… Stop. Pech gehad! Je was niet van plan het te kopen, dit is een impuls. Volgende keer beter. Maak maar een lijstje. Of ga de winkel uit en loop meteen weer terug naar binnen, dat mag wel. Misschien zegt u: ‘Ja, ik ben Gekke Henkie niet!’ Dan zeg ik: ‘Dat bent u wél!’

Ik denk wel dat er iets vreemds is aan verslaafden. Of dat er iets vreemds is mét verslaafden. Want soms, wanneer ik aan hen denk, wanneer ik aan ons denk, dan komt mij af en toe dat kleine maar toch beeldschone liedje van Melanie in gedachten, Beautiful people. Dertig jaar later opnieuw mooi gezongen door Mathilde Santing. Melanie schreef en zong het in 1969, het werd gek genoeg alleen in Nederland heel erg populair. En nog weer gekker lijkt het nu, dat uitgerekend dít nummer mij in gedachten komt wanneer ik aan verslaafden denk.

Zo gek is dat niet.

Ik dacht een keer: dé afwijking die een drankzuchtige kenmerkt, dat is niet zijn diepe en intense verlangen naar alcohol, want dat mag allemaal wel zo lijken en dat mag allemaal wel zo zijn, nee, zijn werkelijke afwijking, de gekte die de verslaafde wezenlijk kenmerkt, dat is zijn wil en de bereidheid om dat verlangen naar zijn middel op te geven! Deze wil, deze bijna mysterieuze drang tot abstinentie, de bereidwilligheid om alles op te geven en voortaan nuchter door het leven te gaan, dat is in feite volkomen tegennatuurlijk. De verslaafde lijkt wel gek! Het staat haaks op wat hem drijft, op waar hij werkelijk naar toe wil. Hij wil, doodgewoon, altijd dronken zijn. Ik zou bijna zeggen: net als iedereen. Maar niet iedereen wil dat, dat is het enige eraan.

Beautiful people. De mens die leeft bij de gratie van alles of niets, is apart, je moet dat maar kunnen, je moet er tegen kunnen. Hier in de kliniek leeft hij omgekeerd, want dat ‘alles’ had hij al, voor het ‘niets’ moet hij nu vechten. Later draait dat nóg eens om: niets wordt alles. Mensen in gevecht. Een man vecht met zichzelf, voor zijn leven, dat is mooi. Een vrouw vecht met zichzelf, voor haar leven, dat is mooi. Dat zijn mooie mensen. En toch, op dat moment, door wie ze zijn… daardoor zijn ze ook alleen, soms zo verschrikkelijk alleen. Mooie, eenzame mensen. Je moet wel van ze houden.

Je hoort een alcoholist weleens verzuchten: ‘Ach, kon ik maar sociaal drinken, zo af en toe, een paar glazen, met wat vrienden.’ Een zinloze zucht en bovendien is dat allemaal onzin. Wat heb je nou aan een paar glazen? Niks. Het is dus niet eens zo moeilijk om ‘niks’ te laten staan. En dat drinken met vrienden? Dat is ook niks. Stevig drinken doe je alleen, vrienden die dronken raken, worden alleen maar vervelend, net als jij. Ik ben nooit een kroegtijger geweest, maar wel stond ik altijd machteloos tegenover de verleiding om een bijna lege kroeg binnen te gaan, wanneer ik daar langsliep. Kroegen die ik niet kende, liefst nog in een vreemde stad ook. Kaal van binnen, schaars verlicht, de barman achter de tap houdt zijn mond, iets verderop zit misschien nóg een kerel, die ook zijn mond houdt. Want wat valt er te zeggen? Niks. Tegen de man achter de toog zeg je alleen maar: ‘Doe maar een dubbele.’ Je wijst op een fles. Hij weet nu meteen wie hij voor zich heeft. En daar zit je, diep in jezelf gekeerd, met je glas in de hand, en dan stijg je op. Waarheen? Waar naartoe? Leg dat maar eens uit. Toch zou het mij niet verbazen wanneer ik dat in deze weblog een keer ga proberen. Heb ik daar het lef voor? Als ik een dichter was, had ik het allang gedaan, in mooie zinnen, waar bijna geen touw aan vast te knopen valt. Want als dichter zou ik dan het binnengaan in een vreemde wereld beschrijven. Daar, in die eenzame godverlaten kroeg, daar zit een verborgen paneel, het is een toegangsdeur. Kent gij de verborgen wegen? Ik wel. De deur leidt naar een exotische plaats, hier ver vandaan, waar niet iedereen kan komen. De toegangsprijs en de verblijfkosten zijn ongehoord hoog. Eenmaal binnen, kom je er bijna niet meer uit.

Droomland.

Pitt

Nighthawks 2

omhoog 

6 — vrienden voor het leven

vriendschapDe voltallige groep van de dagbehandeling komt alleen bijeen tijdens de dagopening, dagsluiting en op de donderdagmiddag, bij wat genoemd wordt de Motivatie/Analyse Module. Binnen enkele weken blijkt dat deze groep niet alleen te groot is, maar vooral ook te groot wordt, weinigen haken onderweg af of gaan met ontslag, terwijl nieuwkomers zich druppelsgewijs bij ons voegen. Het is immers winter, hoogseizoen, de traditie wil dat de Jellinek ’s winters volgeboekt raakt. Maar wanneer de zon schijnt en het warm is, dan trekken heel andere verlokkingen de aandacht, buiten. Van nature snakken verslaafden dan naar de bloemen in bloei, het bladergewelf van de bomen, het zingen van de terugkerende vogels, pasgeboren lammeren in een wei, de lentegeuren en de zomerkleuren – en misschien ook wel snakken zij dan naar de terrasjes. Naar het leven van de flierefluiter, de vrolijke drinker. Of zij verlangen naar hun bankje in een park, of op een pleintje. Voor zover de drankzuchtige daar nog drinkend terecht kan, want op steeds meer plekken in mijn stad wordt hij weggejaagd. Hij moet ook niet denken dat hij een prettige aanblik biedt. Ik ben nog altijd heel erg blij dat ik ooit een concert van Rory Gallagher in Paradiso misliep, ook al was ik dol op deze Ierse bluesgitarist en had ik hem al tweemaal zien optreden. Na enkele nummers werd hij in Paradiso van het podium geplukt, het ging niet, te dronken. Dat had ik niet willen zien en meemaken. Later overleed hij aan de gevolgen van alcohol, een kapotte lever, 47 jaar oud.

47 jaar oud…

Ik denk dat cliënten in de Jellinek verschrikkelijk zouden schrikken wanneer er een begraafplaats voor alcoholisten bestond en zij die als groep zouden bezoeken, als onderdeel van de behandeling. Nog vrolijk pratend op weg er naartoe, in diep stilzwijgen gehuld weer naar huis. Waar iedereen zich wezenloos van zou schrikken, dat zijn de leeftijden op de grafstenen. De cliënt zou de hand voor de mond slaan en zeggen: ‘Zo jong nog?’ Ja, zo jong nog. En dan: ‘Geldt dat ook voor mij?’ Ja, dat geldt ook voor jou.

Ik vind wél: wanneer iemand het eenmaal zover heeft laten komen, ga er dan niet bij liggen jammeren. Als het bij leven niet lukte, probeer dan op zijn minst het sterfbed nog enige waardigheid te geven, al zal dat niet meevallen. Juist daarom. Toon dán een beetje pit, een beetje moed.

Beter nog: toon het nu.

Zowel bij de dagopening als dagsluiting vertellen cliënten hoe het met hen gaat, vertellen over hun binnenwereld en buitenwereld. Een man zegt bijvoorbeeld dat LinkedIn hem dreigde: haal uw huidige werkgever hier weg, want daar werkt u niet meer. Die werkgever had geklaagd, hij had de man ontslagen, vanwege zijn drankgebruik. Het zijn, althans nu nog, juist dit soort schrikreacties die bij de verslaafde een sterk verlangen naar zijn middel oproepen. Alcohol zal altijd aanbieden om de brand te blussen die het zelf veroorzaakte. Dat is, formeel gezegd: de zorg des Konings voor zijn onderdanen, en informeel gezegd: alcohol is de enige vriend die je nooit in de steek zal laten. Een andere man spreekt over een komende ontmoeting met zijn twee kinderen en vraagt zich af of zij hem ooit weer zullen vertrouwen. Dit alles doet me terugdenken aan het kleine groepje in de dagdetox. Daar sprak een man – alcohol & cannabis, hij vertelde dat hij elke ochtend moest kiezen: welke van de twee vandaag? – opeens de wens uit: ‘Was er in mijn leven elke dag maar zo’n dagopening!, gewoon, een dagelijks halfuurtje.’ Ik weet niet hoe het u vergaat, of zal vergaan, maar zo’n hartenkreet heeft meteen mijn aandacht. Mijn brein zegt dan: luister even naar hem, dit is van belang. Het is wel een van de belangrijkste dingen in een kliniek: let er altijd op wat mensen zeggen. En welke woorden zij gebruiken. Ik vraag me nu twee dingen af: wat bedoelt hij hiermee, en zou dit voor mijzelf ook gelden? Zou ik daar aan meedoen? Ja, een tijdlang zeker! Het zou een ongekende vorm van nazorg zijn. Onvergelijkbaar met een frequent bezoek aan AA of andere zelfhulpgroepen. Want de dagopeningen en sluitingen gaan altijd in de vorm van een gesprek, het is niet een losstaand praatje dat iemand houdt. Je kunt onderbreken, je kunt vragen stellen, een suggestie aan de hand doen, advies geven, of er direct op inhaken met een eigen verhaal. De beide behandelaars sturen, stellen telkens vragen. Houden cliënten een beetje in de gaten. Vooral de persoonlijke behandelaar doet dat, met wie je regelmatig gesprekken onder vier ogen voert.

Van alle dingen die mij van het afgelopen jaar het meest bij zullen blijven, springt er één heel erg uit. Ik ben blij dat ik juist hiervan nu langzaam verlost raak en tegelijkertijd had ik het niet willen missen. Beter gezegd: ik had het niet mógen missen. Dat is: de voortdurende, bijna onophoudelijke maalstroom van gedachten, het voortdurende, bijna onophoudelijke focussen, het aanhoudende en eindeloze gericht zijn op maar één ding: verslaving. Van de vroege morgen tot de late avond, week in week uit, maanden achtereen. Bij nacht en ontij, in lengte van dagen, altijd en eeuwig. Bijna een jaar lang. Het voelt als een obsessie.

Ik schrik er niet van. En voor zover dat mogelijk is, ik koester het. Ik moet dit wel omarmen; het is mijn eigen brein dat dit doet. Eindelijk! Laat het zijn gang gaan, het doet dat niet voor niets. Zoals ik het opvat: het wil nu voortdurend één ding weten: waar staan we? Hoe ver zijn we? Dwalen we af? Welke klippen zijn er nog? Het brein bepaalt telkens zijn positie en dat kan het alleen maar doen door alles wat het hoort, ziet en meemaakt, naar zich toe te trekken en proberen daar vorm aan te geven. Het ziet zijn kans schoon en grijpt die ook. Het wil maar één ding, dat arme brein van mij: ons nu in veiligheid zien te krijgen. Gelukkig is het daar ook helemaal op gebouwd, tot in elke vezel, sinds mensenheugenis, en daarom laat ik het zijn gang gaan.

Een psycholoog zei tegen me: ‘Het is te veel, dat nadenken van jou, je moet het een beetje indammen.’ Maar ik doe helemaal niets, mijn brein doet dit. Laat ik hier even heel duidelijk zeggen, in tegenstelling tot wat tegenwoordig zo mateloos populair is geworden: ik ben niet mijn brein! Evenmin ben ik mijn lichaam. Of mijn verslaving. Of mijn gedrag, op alle fronten. Al die dingen verwijzen alleen maar naar mij, wijzen in mijn richting. Ze zeggen: ‘Kijk, daar heb je hem, die kerel, hoe heet het, die Pitt. De man met dat brein in zijn hoofd. En verder nog twee armen en benen.’ En dan: ‘Meneer schrijft nu opeens een weblog, ha!’

Helemaal niet zo opeens. En ik begrijp ook niet wat daar om te lachen valt. Mijn blog, dát ben ik, dat is het mooie eraan. Ik moet er nog erg aan wennen om deze berichten zomaar te schrijven en het klinkt misschien vreemd, maar waar ik vooral aan moet wennen, dat bent u. Jij, de lezer. Ik ken je goed, heel goed zelfs, daar gaat het niet om, alleen zie ik je niet. Tegelijkertijd is dat misschien maar goed ook, misschien is dat juist de reden dat ik hier zo makkelijk en vrij mijn woorden kies. Wellicht fronst u hier en daar een wenkbrauw bij de dingen die ik zeg, dat geeft dan niets. Laatst zat ik wat te denken (!), ik dacht:

‘Alles goed en wel, die weblog van mij, het is alleen jammer dat het onderwerp zo naar is. Er zijn wel leukere dingen om over te schrijven, over de liefde bijvoorbeeld.’

Direct daarop kwam mijn brein ertussen:

‘Blijf bij de les, Pitt, want dat is ook precies waar je nu over schrijft!’

Ai… wat is dat goed gezegd… Ik kan weer heel erg van mijn gezond verstand genieten. Nu al een jaar lang zijn we weer on speaking terms, we begrijpen elkaar weer. Het spreekwoord zegt dat echte vriendschap niet slijt. En dat oude liefde niet roest. Echte vrienden, mijn brein en ik, ad dies vitae, voor de dagen van het leven. Vrienden voor het leven.

Pitt

omhoog

5. dagbehandeling — groepen

lokaal 02

Dinsdag, iets voor negen in de ochtend, de dagbehandeling gaat beginnen. Ik hoef nu niet meer elke dag naar het gebouw, alleen nog op de dinsdag, donderdag en vrijdag. Vooraf zat ik hier uitgebreid over na te denken: hoe moet dat met die tussenliggende dagen? Door hier zo over na te denken, doe ik eigenlijk nu al wat ik de komende drie maanden zal blijven doen: mijzelf diep inbeelden hoe een situatie kán zijn. Hoe voel ik me en hoe reageer ik wanneer een bepaalde gebeurtenis zich voordoet? Gebeurtenissen die met alcoholgebruik verbonden kunnen zijn, hoe fijn vertakt misschien ook. Dit is het begin van wat ik later ga noemen: de wetten. Ze gelden ten minste een jaar lang, het eerste abstinentiejaar, en ze zijn uitermate streng. Een wet die eenmaal geformuleerd is, mag onder geen enkele voorwaarde overtreden of gebroken worden. Ook al zou hij op een bepaald moment direct tegen mijn eigen belang ingaan, dan nog, hij geldt altijd. Een jaar lang. Had ik maar geen drankzuchtige moeten zijn! De eerste wet luidt:

1. Het is verboden om ergens door verrast te worden.

Wat het ook is: zie het aankomen, beeld je het vooraf in. Zo moeilijk is dat allemaal niet, je traint jezelf er in. Voorbij is nu de tijd dat je alles cadeau krijgt. Uiteindelijk kwam ik uit op zeven verschillende wetten, de andere zes komen nog wel aan bod.

Wanneer ik mij de tussenliggende dagen inbeeld, stuit ik gek genoeg telkens op de vrije woensdag. Hoe moet dat met die woensdag? Ik verlies geen tijd met me af te vragen wat er met die dag aan de hand is, de vraag is alleen maar: wat doe ik eraan? Ik besluit: wanneer de woensdag wankel aanvoelt, dan ga ik naar het gebouw en drink in de hal een uur lang wat koffie. Daar alleen al te zijn, heeft een grote impact op iemand, dat weet ik. Het blijkt allemaal niet nodig, maar het punt is nu: een wankele woensdag is niet zo’n ramp, maar hij mag mij niet verrassen.

Ik zie alcoholcollega Morris, uit de detox, beneden in de hal koffie drinken, we gaan de trap op naar de eerste etage, op zoek naar het juiste lokaal. Het voelt bijna als een eerste schooldag, waar je moet zijn? En hoe zal het gaan? Twintig jaar geleden liet ik niets merken, maar inwendig was ik óp van de zenuwen toen ik aan de gehele groep mannen werd voorgesteld. Nu niet, maar ik kom hier ditmaal dan ook niet tijdelijk wonen. Morris lijkt sowieso nergens last van te hebben, hij doet een beetje denken aan een ijskonijn, moeilijk te peilen, nog weinig hoogte van gekregen. We lopen een lange gang door, blauwgeaderd zeil op de vloer, witte muren met daarin kleine uitsparingen, in de vorm van raampjes. Die suggereren daglicht en je kunt meteen zien of jouw groep daar misschien zit. Maar wij kennen nog niemand, alleen Martin en Cynthia, van gezicht, de twee hoofdbehandelaars. Halverwege de dagdetox stormde Martin bij ons groepje naar binnen, met in zijn kielzog Cynthia, om kennis te maken met Morris en mij. Dat vond ik goed van ze. Zij leiden de voltallige groep van de dagbehandeling – waar wij ons nu bij moeten voegen – en doen zowel de dagopening als dagsluiting plus nog wat uren tussendoor, modules geheten. Het is voor het eerst dat ik een duopresentatie ga meemaken. We vinden het lokaal en gaan naar binnen.

In enkele disciplines van de sociale wetenschappen leeft al heel lang de opvatting dat er bij mensen allang niet meer zoiets bestaat als aangeboren instinct. Dat al ons handelen, hoezeer gericht op veiligheid ook, is aangeleerd, aan ons is doorgegeven, van de een op de ander. Ik vraag me dat af. Zeker nu Morris en ik oog in oog staan met de gehele groep van de dagbehandeling. Ruim vijfentwintig man! Een klein deel is vrouw. De meesten zitten al, sommigen zijn nog druk, een blaasapparaat gaat rond, iedereen negeert ons en wij leunen wat bij een raamkozijn. We gaan beslist niet zomaar ergens zitten. De groep voelt vijandig, hoe zou dat ook anders kunnen? Is mij dat aangeleerd, dat je op moet passen met vreemde groepen? Ik geloof er niets van. Staan wij nu toevallig bij een raam? Of staan wij klaar om naar buiten te springen wanneer de groep opeens besluit ons te vermoorden? Ik bén al eens bijna vermoord, tijdens de kerstdagen, een opname in een crisiscentrum. Daar moet je écht op je tellen passen. Hier valt dat alles natuurlijk wel mee. Toch vliegt mijn blik alle gezichten langs, wat zijn dit voor figuren. Bij sommigen kijk ik wat langer.

Laat ik de lezer meteen geruststellen. Wanneer je door de eerste onwennigheid heen bent, valt juist één ding heel erg op, in groepen als deze. Dat is de grote mate van rust en beschaving die er heerst. Hoewel het grootste deel van de aanwezigen door een grote berg ellende is getrokken, en ook al bestaat het merendeel uit geharde verslaafden, gepokt en gemazeld, toch zit iedereen rustig naar elkaar te luisteren. Niemand kijkt ergens raar van op. Zelden wordt iemand in de rede gevallen, en als dat al eens gebeurt, dan ben ik dat. Maar niet op zo’n eerste dag! Ik had me voorgenomen om mij tijdens deze behandeling heel anders op te stellen dan twintig jaar geleden. Ik zou ditmaal helemaal op mijzelf blijven, alleen spreken wanneer mij iets gevraagd werd, mij volledig van alles en iedereen afzijdig houden, iedere poging tot toenadering van lotgenoten afwijzen, elke vrije minuut weg zijn uit het gebouw, de straat op, voortdurend alleen. Dat was het plan. Dat liep volledig in de soep, meteen al in de dagdetox, met dat verhaal over de moeder. Ik kan gewoon mijn mond niet houden. En bovendien heb ik er plezier in, en ook het talent ervoor, om mensen te vertellen wat zij moeten doen. Ik doe dat graag.

De rust en beschaving, zelfs in zo’n grote groep als deze, dat valt dus erg op. Het staat haaks op de algemeen geldende gedachte dat verslaafden egocentrische, ongeïnteresseerde, onverschillige, ongemanierde, grofgebekte idioten zijn. Dat kúnnen ze zijn, maar hier worden zij in razendsnel tempo weer mens. Het lichaam eerst, de geest volgt vanzelf. Dat is dus al gewonnen. Eigenlijk komt het hier op neer: je bent in een kliniek in goed gezelschap.

Bijna vermoord, tijdens de kerstdagen, een crisisopname. Ik weet heel goed hoe dit klinkt, ik weet heel goed wat ik schrijf, en wat ik niet schrijf, en ik weet hoe zo’n opmerking er in kan hakken. Niet eens zozeer vanwege het bijna vermoord worden als wel de crisisopname zelf. Uit je woning geplukt, op touw gezet door vrienden. Die moet je dan nog maar hebben. Tweemaal was dat nodig. Mijn aantal gewone detoxopnames in de Jellinek ligt wel wat hoger.

Ver heen, die Pitt? Ja, af en toe wel. Staat de lezer, bij wie dit alles niet nodig was, in vergelijking met mij dan nog aan de goede kant? Ja, dat staat hij. Dus, lezer: blijf daar dan!

En vergeet nooit één ding: ooit stond ik daar ook. Samen met u.

Pitt


Er moeten mensen zijn, die vallen

en vallen
en vallen
en vallen…

En weer opstaan.

Die mensen moeten er zijn. Bij die mensen wil ik horen.


omhoog