28 — eigenwaarde

eigenwaarde06

Het wordt nu toch wel eens tijd om dit onderwerp aan te snijden, samen met u. Gevoel van eigenwaarde. Zelfrespect, achting, eerbied voor jezelf. Niet alleen is dit een belangrijk onderwerp maar ook erg moeilijk; toch kan ik er wel een paar dingen over zeggen. Ook niet-verslaafden nodig ik van harte uit mee te lezen, want het is een onderwerp voor alle mensen. Hier op aarde. Maar voordat we daarmee beginnen, laten we eerst even een paar dingen op een rij zetten, namelijk:

How many times must a man look up
Before he can see the sky?
The answer, my friend, is blowing in the wind

En dat niet alleen, want ook nog dit:

Tussen de Limburgse dorpen Thorn en Kessenich ligt het moeras Vijverbroek. De mensen zeggen dat je hier op kerstavond kerkklokken kunt horen luiden. En als de wind loeit, klinkt hier het klagende gejammer van verdronken zielen.

Tja. Misschien zegt u: ‘Gejammer van verdronken zielen, zeg Pitt, is het weer zo laat?’ Nee, lezer, het is niet ‘weer’ zo laat, want zo laat is het altijd! De wind huilt wat af, om verloren zielen. Niet alleen in moeras Vijverbroek. En trouwens, mocht de wind het een keer laten afweten, dan ben ik er ook nog. Natuurlijk huil ik om u, wanneer u het niet gered hebt en ten onder bent gegaan. Ik zou niet om u huilen wanneer u ziek was geworden en door uw ziekte geveld. Dan zou ik u zien als een boom, ooit recht en fier, groeiend naar het licht, altijd hoger, steeds flinker, maar nu kromgebogen en dor, tot er op een vroege ochtend eindelijk de wind opsteekt die u zal breken. Sterven aan een ziekte hoort er nu eenmaal bij. Maar u bent niet ziek, u bent verslaafd. En zoveel als dat bij het leven horen mag, het hoeft niet te horen bij de dood.

Gedachten over ons gevoel van eigenwaarde kwamen in mijn hoofd toen ik vorige week met een ex-geliefde in de zogeheten Hoftuin koffie dronk. Dat is achter de Hermitage, waar nu de onstuimige Catharina rondspookt, de zelfgeslepen diamant. Catharina de Grote. We zaten buiten, een dekentje over onze benen geslagen, het was behoorlijk fris. Echt herfstfris. Ik vertelde haar dat ik in mijn nieuwe nuchtere leventje steeds meer intens kan genieten van de omgang met kinderen én met ouden van dagen. Dat is toch een wonderlijke combinatie en ook een grappige ontwikkeling? Ik zei nog net niet: eigenlijk ben ik beter met kinderen en bejaarden dan met mensen.

Openhartig voegde ik eraan toe:
‘Dus dat ik hier nu met jóu zit, dat is eigenlijk, eh…’
Ze opperde: ‘Behelpen?’
Ja, dat was het juiste woord, behelpen. Onlangs was ik met een 2-jarig meisje bij mijn oude mevrouw van 89 op bezoek gegaan, in haar verzorgingshuis langs het Vondelpark. Dit eenvoudige bezoekje was niet alleen voor veel bewoners erg feestelijk, maar ook voor mijzelf. De ex-geliefde zei:
‘Ik denk dat ik wel weet waardoor jij je aangetrokken voelt tot kinderen en bejaarden. Van kinderen wordt nog niets verwacht en van bejaarden niet meer. Jij voelt je thuis bij hen doordat jouw verslaafde leven volkomen is, eh…’
Ik opperde: ‘Mislukt?’
‘Ja precies,’ sprak zij, ‘volkomen mislukt.’ Ze nam een slokje van haar koffie en knorde tevreden, vanwege haar scherpe blik op de hele zaak. Soms is het kwaad kersen eten met ex-geliefden. Ze weten je aan alle kanten te raken, zij kennen je door en door. Maar ik kan wel tegen een stootje. Dat kon ik immers óók toen ik nog dronk. In het opvangen van rake klappen was ik een hele piet geworden, dus nu ben ik dat nog steeds, oefening baart kunst. Je moet op zijn minst ook dingen leren van je verslaving. En bovendien zei ik:
‘Laten we één ding afspreken. Mijn leven is mislukt wanneer ik zeg dat het mislukt is.’

(Voor een deel dank ik deze formulering aan mijn moeder. Toen ik als jonge knaap een keer in alle redelijkheid aan haar vroeg: ‘Hee, moeder!, waarom moet ik in het weekend eigenlijk altijd voor middernacht thuis zijn? Lijk ik soms op Assepoester?’ toen luidde haar antwoord: ‘Dat moet omdat ik het zeg!’ En toen ik daarop eerlijk aangaf: ‘Ik heb helemaal geen zin om te doen wat jij zegt!’ toen sprak zij: ‘Dan máák je maar zin!’ Door deze rare manier van denken kregen mijn sociale angsten vrij spel, want ik dacht: als later blijkt dat alle vrouwen net zo gek zijn als mijn moeder, dan ben ik nog niet jarig! Dan mag ik straks nóg niks! Vandaar dat ik al vroeg de drank in vluchtte, om de nog komende pijn alvast te verzachten. Om al mijn levenspijntjes in een gespreid bed te laten landen.)

Goed, dus je leven is pas mislukt wanneer jij dat zegt. Dat spreek ik nu ook met u af: alleen ú kunt dat beoordelen. Waarmee we in deze beschouwing een belangrijke eerste stap hebben gezet. De tweede stap zal zijn: hoe weet u nou of uw beoordeling de juiste is?

Laten we, om die vraag te kunnen beantwoorden, eerst even afrekenen met een paar dingen. In de eerste plaats is dat: de behoefte om aardig gevonden te worden. Door mijn drankzucht ben ik daar lang geleden volkomen van verlost. Deze behoefte is een mooi voorbeeld van een oerinstinct waar we alleen nog maar last van hebben. Voor de holenmens kon het van levensbelang zijn, aardig gevonden worden. Daardoor kunnen we nog altijd feilloos zien of iemand ons werkelijk toelacht of alleen maar vriendelijkheid veinst. Maar in de moderne tijd heb je daar niets meer aan. Dus ook voor u geldt: let erop dat u voortaan niet meer aardig gevonden wilt worden. En ook niet onaardig. U merkt direct hoe uw sociale leven daardoor een stuk soepeler verloopt en ook: oprechter. Mensen reageren niet meer op u zoals u zich voordoet, maar zoals u ongeveer bent.

In de tweede plaats: verloren tijd bestaat niet. Verspilde tijd evenmin. Dat zei ik een keer tegen een vrouw van de receptie in het gebouw. Zij viel erg op. Ze was van een Mona Lisa-achtige schoonheid en er ging iets hartverwarmends van haar uit. Cliënten liepen weg met haar. Een enkele behandelaar trouwens ook! Ik had een tijdje voor haar balie staan wachten, er waren nog vier verslaafden voor mij. Die wilden natuurlijk allerlei gekkigheid van haar, maar ze bleef vriendelijk tegen hen. Zij verontschuldigde zich bij mij voor het lange wachten en toen zei ik dat tegen haar, over de tijd. Je kunt niet niks doen, zei ik erbij. Er is altijd iets te zien, er is altijd iets om over na te denken. Ze vond het leuk om dat zo te horen. En dat is het ook. Het is een groot geluk.

Voor de eigenlijke beschouwing komen we nu uit bij een zekere Erik Stofferis. In 2008 verscheen zijn boek De grote verdoving. Leven zonder verslaving. Ik heb het niet gelezen maar ik hoorde daar van medecliënten goede dingen over. Later zag ik hem in het tv-programma De wandeling, terugblikkend op zijn tijd als verslaafde. Een tijdlang was dat een goed gesprek, hij sprak erg openhartig over zijn vroegere leven. Toen kwam hij bij het keerpunt, het dieptepunt van zijn verslaving, alles was hij kwijt, hij had zijn rock bottom bereikt. Soms moet dat. Hij ging in behandeling. En, zo vertelde hij, vanuit de diepte brak bij hem het inzicht door: ‘Ik ben de moeite waard.’ Ik dacht: pardon? Wat hoor ik nu? Dus op het moment dat hij zijn vrouw en kinderen verkloot had, zijn werk en zijn vrienden verkloot had, op het moment dat vergeleken bij hem een worm een edel dier was en hij daarna meer dronk dan ooit tevoren, tóen kwam hij tot de ontdekking: ik ben de moeite waard. Hahaha! Nee, lezer, zó zijn we met het leven niet getrouwd. Een therapeut mag dat misschien een mooie boodschap vinden, maar aan het leven zelf moet je niet te veel onzin willen verkopen. Dat kan je een keer duur komen te staan. Dat bleek meteen al, toen hij vertelde dat zijn oudste dochter hem nog altijd niet wil zien. De interviewster: ‘Heb je daar begrip voor?’ Zijn antwoord: ‘Nee.’

Hij niet. Maar ik wel. Een verslaving blijft beslist niet ongestraft.

Als ik bij die wandeling toevallig was langsgelopen en Erik Stofferis gehoord had, zou ik hebben gevraagd:
‘Jij bent de moeite waard? Je mag er zijn? Waar baseer je dat op? Welke definitie gebruik je daarvoor? Waar voldoe jij nu dan aan? Wanneer is iemand niet de moeite waard? En wanneer wel? Welke eisen stelt jouw geest aan jou om zichzelf de moeite waard te gaan vinden? Toch niet het simpele feit dat je bestaat?’

Ik zou hem voor de zekerheid zelf het antwoord geven: ‘Jouw geest vindt jou in nuchtere toestand het begin van de moeite waard. Blijf dus nuchter. Win zijn vertrouwen terug.’

En nu precies hetzelfde verhaal, maar dan omgekeerd. In bericht 18 – stoepbloemen, schreef ik over een wanhopig cliënt in de nazorg, die zijn terugvallen niet meer in de hand had. Heel duidelijk zag hij wat er nu op hem af kwam, hoe alle ellende opnieuw zou beginnen. Hij zei tegen ons: ‘Ik voel mij zo verschrikkelijk waardeloos, zo helemaal niets.’ Tegen hem zeg ik hetzelfde: ‘Jij bent niets? Je mag er niet zijn? Waar baseer je dat op? Welke definitie gebruik je daarvoor? Waar voldoe je nu niet aan? Wanneer is iemand dan wél wat? En wanneer niet?

Jezelf de juiste vragen stellen en goed kijken, daar gaat het voortdurend om. Niet alleen was hij naar de kliniek gegaan, hij speelde ook nog in een bandje en was vrijwilligerswerk gaan doen, in een grote buurttuin. In dat opzicht had hij al heel wat bereikt. Waarom zag zijn eigen geest dat dan niet? Die zag dat natuurlijk wel, maar die zag ook nog iets anders: je kunt alles wat goed gaat uitstekend gebruiken om terug te vallen. Hij had die middag een opname met zijn band gemaakt en was erg blij geweest met het resultaat. Op weg naar huis dacht hij: met wat drank erbij geniet ik nóg meer van het terugluisteren! En hij blokkeerde de gedachte: als ik die drank ’s ochtends al gekocht had, was er helemaal geen opname geweest.

Het kleine meisje en mijn oude mevrouw. Je kunt je gevoel van eigenwaarde een grote boost geven door iets te gaan betekenen voor iemand, eindelijk weer. Dus doe eens wat, voor een ander. Elke vrijwilligerscentrale zit momenteel te springen om jou. Je krijgt er iets voor terug: respect voor jezelf. Kijk maar naar mij. Ik moest erom grinniken toen ik merkte dat ik na het schrijven van 18 — stoepbloemen ook zélf in de stad opeens bloemen tussen stoeptegels zag groeien! Goed gedaan, Pitt, dacht ik toen. En nog weer later volgde een tweede verrassing: ook Banksy kent het stoepbloemen meisje.

Pitt
stoepbloemen6

27 — heliocentrisch

heliocentrisch01

In den beginne – en lang daarna ook nog, tot in de late middeleeuwen – dachten de mensen hier op aarde dat wij met onze planeet in het middelpunt van het heelal stonden. Alles wat maar een beetje kon bewegen, bewoog zich in een baan om de aarde. Alles draaide om ons. Nu kan ik weliswaar de aard van een dergelijke gedachte goed begrijpen, zeker als ex-verslaafde, maar toch neem ik het voor deze mensen op: wat moesten zij anders denken? Zij zagen de zon opkomen en weer ondergaan en ’s nachts deden de sterren hetzelfde. Het wachten was op Copernicus – die ons opeens om de zon liet draaien – en daarna kwam Galilei, die eventjes onze hele Melkweg in een buitenwijk van het heelal parkeerde. Niks middelpunt! Je moet wel héél erg positief denken om dat allemaal nog leuk te kunnen vinden. Wat een teleurstelling! Toen ik nog dronk dacht ik weleens: hebben die twee zich niet domweg vergist? plop! Ik schonk dan nog eens in, en dan klokklok, en ik zei tegen mezelf: ‘Is de mens – zoals ikzelf bijvoorbeeld – immers niet de kroon op de schepping? hik! Waar anders, dan in het midden van het heelal, zou onze plaats moeten zijn?’ klokklok – hik! Het antwoord op die vraag kwam telkens van het leven zelf: luister even Pitt, niet het midden van het heelal, maar het midden van een detox, dát is jouw plaats!

Weet ú het nog, van de middelbare school? Waar baseerden Copernicus en Galilei hun ideeën op? Wat zagen zij dan, dat anderen kennelijk niet zagen? Niets, zij zagen hetzelfde als iedereen, alleen keken zij veel dieper en intenser, en stelden de juiste vragen. Dat was in feite alles. Dat is in feite heel vaak alles. Kunnen kijken, kunnen vragen. Kunnen doen.

In bericht 26 — Comeback Kid tekende een van de Zes bezwaar aan, tegen wat hij noemde: mijn ‘afgeven’ op de Jellinek. Ik zou dat woord zelf niet hebben gebruikt, ‘kritiek’ lijkt me wel wat reëler, maar waar baseerde MiK zijn bezwaar op? Wat zag hij dan, dat ik niet zag? Dat is dit. Hij is nu bijna twee jaar abstinent. Onlangs trakteerde hij ons, de zes mannen, op een halve pudding-kruimelvlaai van Albert Heijn, à 2,99 euro het halve stuk, een traktatie vanwege: 100 weken droog! Thuis werkte hij dat uit in een formule: 100 w = ½ v + 2,99Zo zit hij de hele dag met getallen te dollen. Want ja, een man moet toch wat? De Jellinek hielp hem om nuchter te worden en nuchter te blijven. Dus hij denkt: wat goed was voor míj, dat is goed voor iedereen. Klaar. Hijzelf als middelpunt, alle anderen draaien daaromheen. Het is juist deze manier van egocentrisch denken, die de verslaafde van zich af moet schudden. Verslaafden ‘in herstel’, zoals dat heet, moeten leren in the box te denken.

Moeten? Ja, moeten. Verslaafden moeten dingen, vergeet het anders maar. Voor niks gaat de zon op.

In the box: dat is denken binnen bestaande denkkaders, de verslaafde is nu immers een duveltje ín een doosje, hij moet weer meedoen met groepsdenken. Een groot deel van mijn kritiek op de Jellinek gaat precies dáár over: dat wordt hem heel erg moeilijk gemaakt. In het gebouw is nauwelijks sprake van groepsdenken, noch van enig groepsgevoel of groepsdruk, want de een na de ander valt om, gebruikt zijn middel gewoon tijdens zijn behandeling. Dat mag hij dus drie keer doen. Niemand neemt zijn eigen groep serieus. Je blijft gevangen, je bungelt maar wat, als een vlieg in een web, en dat web is je eigen ik. Dat ongelofelijke, waardeloze ik! Correct is: wij. Die groep, daar moet de cliënt het nu juist zo verschrikkelijk van hebben. Die trekt hem mee, omhoog, juist ook wanneer hij dreigt te wankelen.

Je kunt zeggen, zoals MiK doet: ‘Zeg eens Pitt, waarom moet je daar de lezer mee lastig vallen? Je wilt verslaafden toch een hart onder riem steken?’ Ja. En dat blijf ik ook doen. Ik heb nog veel te melden wat van belang is. Maar ik ben me tijdens mijn opname in 2015 volkomen wezenloos geschrokken. Van de Jellinek, van de verslavingszorg in Nederland. Moet ik daar, zoals MiK suggereert, over zwijgen? Wat is deze blog dan waard?

Twintig jaar geleden. De Jellinek leefde, sprankelde soms zelfs, was avontuurlijk en allesbehalve bang. De Jellinek was precies zoals het wilde dat cliënten zouden worden. Nu voelt het gebouw steriel, zwaar geprotocolleerd en vooral: angstig. De Jellinek vóelde als een zorginstelling, nu voelt het als een productiebedrijf. Ik ben het eens gaan terugrekenen: hoeveel terugvallen – die stuk voor stuk uitgebreid in de groep besproken werden, ook in de nazorg – hoeveel terugvallen maakte ik nu eigenlijk mee? Dus tijdens mijn drie maanden dagbehandeling en een jaar nazorg. Ik kom op: rond de 55 terugvallen. MiK beschreef zijn 1 kilometer bier, die hij na zijn ontslag uit de kliniek niet dronk. En ik beschrijf nu 55 kilometer terugvallen, waar ik vóór mijn ontslag langs moest. Dat was spitsroeden lopen. En hoeveel terugvallen maakte ik mee tijdens mijn vier maanden Heinzekliniek, met verplicht weekendverlof, in 1995? Twee. Twee cliënten werden na urinecontrole gesnapt en moesten de kliniek verlaten. Dat waren twee goede kerels, maar toch waren we blij dat ze vertrokken. Met de boodschap: meld je opnieuw aan, kom terug en doe het beter. Een van hen deed dat ook.

Hoe verwacht de Jellinek dat ik abstinent blijf in de setting die het nu aanbiedt? Abstinentie, daar gaat het toch om in een verslavingskliniek? Nee, daar gaat het allang niet meer om. In werkelijkheid verwacht de Jellinek niet dat ik nuchter blijf.

De goede behandelaar Martin reageerde eerder op deze weblog met de opmerking dat de Jellinek echt geen geschreven regel heeft die zegt dat je in de kliniek driemaal terug mag vallen. Dat is waar. En kennelijk ziet hij niet hoe kwalijk dat is. Op hun website lees je er niets over, in brochures ook niet, tijdens de intake vertellen ze er niets over, je komt er pas achter wanneer die golf ‘uitglijders’ over je heen spoelt. Die golf wordt gedoogd. Die terugvallen horen erbij, zo krijg je opeens te horen, van álle behandelaars. Want de cliënt moet zo snel mogelijk zijn verantwoordelijkheid leren nemen. Ook wanneer hij die nu juist niet kan nemen? Ja, dan ook. Dit druist dusdanig in tegen elke vorm van gezond verstand – je geeft een kind ook geen geladen pistool – dat ik nog tijdens mijn behandeling op zoek ging naar het antwoord op de vraag: wat was de werkelijke reden achter dit bizarre gedoogbeleid?

Ik vond een dik, droog en bijna technisch boek, Ondernemend in kwaliteit. De casus Jellinek, uit 2005. Het gaat over de omslag die de Jellinek maakte, rond de eeuwwisseling. Het centrum veranderde volledig en werd toen wat het nu is. Ik las het boek en toen, eindelijk!, begreep ik waarom de terugvallen opeens werden toegestaan, dat was ergens in 2003.

Het gedoogbeleid is ingevoerd omwille van de behandelaars, niet omwille van cliënten. En alleen dán slaat het ook ergens op! Het gedogen is het gevolg van een oud probleem waar de Jellinek vanaf de oprichting mee kampt. Namelijk: wie langere tijd als behandelaar in de Jellinek werkzaam is, krijgt een hekel aan verslaafden.

Als ik nu toch iets begrijpelijk vind, dan is dat het wel. Natuurlijk, zij krijgen betaald, het is hun werk. Maar vooral behandelaars die zich betrokken voelen, krijgen het zwaar. Maandenlang stop je tijd en energie in iemand, je gebruikt je talenten, je vasthoudendheid, overredingskracht, empathisch vermogen, en kort na zijn behandeling loopt de cliënt met opgewekt gemoed de kroeg weer in. Of gaat op theevisite bij zijn dealer. Op den duur krijg je een hekel aan hem. Het rauwe deel van een verslaving breekt de behandelaar op. De diepe aard en kern van een verslaving is onmenselijk, daar loopt hij vroeg of laat tegenaan, dat moet hij zich wel realiseren.

Onmenselijk, in elke betekenis van het woord. In evolutionaire zin: de menselijke soort is er volledig op gericht te overleven. De verslaafde is erop gericht ten onder te gaan en dan te sterven. In platte zin: het gezicht van een verslaving is lelijk, vies en goor. Heeft niets menselijks. Het boek Onder de vulkaan van Malcolm Lowry eindigt met de zin, nadat de altijd dronken consul in een afgrond is geworpen: ‘En ze gooiden hem een dode hond achterna.’ In figuurlijke zin: de verslaafde mens verliest al zijn natuurlijkheid, zijn waardigheid, gevoel van eigenwaarde, wilskracht, zijn vermogen tot liefhebben, zijn verstand en emoties… en eindelijk ook zijn trots. Hij verontmenselijkt.

Dat behandelaars een hekel aan verslaafden krijgen, is door een kliniek alleen maar te voorkomen door te kiezen uit twee kwaden:

  1. Moedig de behandelaar aan om na een jaar of tien ergens anders te gaan werken. Had je het bij ons naar je zin, was je goed in je werk, kom dan na paar jaar terug.
    Of:
  2. Haal de terugvallen in huis, loods ze naar binnen, breng ze de kliniek in. Vertel de behandelaar dat dit normaal verslavingsgedrag is, het hoort erbij. Het past bij het herstel van de cliënt. Hamer er bij de behandelaar op dat verslaving een ziekte is. En dat het eerder al in DSM-IV stond opgenomen, het handboek uit de psychiatrie. Vertel hem of haar ook dat een verslaving cyclisch is, het komt telkens terug. Zorg ervoor dat hij nergens van opkijkt. Met andere woorden: leg de lat laag. Voor de behandelaar.

Ikzelf zou het niet in mijn hoofd halen tegen wie dan ook te zeggen: verslaafden zijn ziek en hebben een psychische stoornis. Met niets anders dan de mening van een aantal wetenschappers om die bewering te staven. Ben ik mijn brein omdat dokter Swaab in zijn boek Wij zijn ons brein zegt dat ik mijn brein ben? Laat de nobele dokter liever een boek schrijven met de goudeerlijke titel: Ik ben een psychopaat. Ja, dán willen wij hem geloven! Met een klopje op de schouder: komt wel weer goed, hoor Swaab. Misschien in paviljoen drie. Wie bewustzijn en vrije wil ontkent, is ronduit geschift.

Natuurlijk kan de Jellinek zeggen: ‘Ja maar Pitt, die terugvallen komen in veel gevallen tóch, dus liever in de kliniek, dan kunnen we daarover praten. En het analyseren.’ Daarmee zou de Jellinek inderdaad een punt hebben. Alleen: de prijs die daarvoor betaald wordt, is erg hoog. Veel te hoog. Wie betaalt die prijs? Zijn dat de niet-verslaafden? De wetenschappers? Zijn dat de behandelaars, de psychologen, de beleidsmakers, de artsen, de directie, het bestuur, de zorgverzekeraars? Nee, dat zijn wij, wij betalen die prijs. De veilige haven die de Jellinek was, is weg. De rauwe werkelijkheid is: de Koning heeft zijn weg naar binnen gevonden…

Ik heb altijd veel ontzag voor de Koning gehad, en nu nog meer.

Daarom ga ik de Jellinek een aanbod doen! Er moet toch nog iets te redden zijn? En laat ik het nu eens ietsje persoonlijker maken, dan kan ik eindelijk even afstappen van het schrijven over ‘de Jellinek’. Ik doe mijn aanbod rechtstreeks aan Wencke de Wildt, de huidige directeur behandelzaken. Dat is zij nog niet zo lang. Wencke is voor mij een interessante vrouw. Zij begon haar carrière bij de Jellinek in 1999, een paar jaar nadat ik de Heinzekliniek verliet. Die heeft zij dus nog gekend… daar moet ze rondgelopen hebben, wat hebben rondgekeken. Toen ze bij de Jellinek kwam, zag zij toen, als in een toekomstdroom of visioen: ‘Er komt een tijd dat ik directeur ben in dit gebouw… en wanneer dat gebeurt, dan zal alles anders zijn… de Heinze weg, de Vrouwenkliniek weg, de JOS weg… creatieve therapie weg… ontspanningsoefeningen en mindfulness weg… groepsgesprekken weg… de grote familieavonden weg… de centrale keuken weg… abstinentie als doel met de kliniek als middel, weg… de eindeloze reeks terugvallen naar binnen gehaald… de KBO bijna helemaal opgedoekt… de nazorg gehalveerd… ja, zo zal het gaan en dán is het goed.’ Nee, ik denk niet dat zij dat dacht. Maar zo ging het wel. Hoorde zij toen tegelijkertijd een innerlijke stem, die tegen haar zei: ‘Wencke, er komt ook een tijd dat iemand jou publiekelijk zal vragen: waarom zijn drie terugvallen toegestaan, waarom niet vijf, waarom niet tien?’ Die stem zag het goed en die tijd is nu. Hier ben ik. Waarom drie, waarom niet vijf, waarom niet tien? En vooral: waarom niet nul…

Maar ook: jij was erbij toen de dagbehandeling kwam en ook de e-health en dat waren natuurlijk uitstekende ideeën. Daarom zeg ik: goede Wencke, ik heb ook een uitstekend idee. Zonder twijfel zal het jou aan het hart gaan dat er in de nazorg nooit meer ex-cliënten komen. Ooit kwamen ze maandelijks. Dat is allemaal weg. Ex-cliënten die een groep vertelden hoe het hun gegaan was, hoe moeilijk het soms was, hoe gemakkelijk het steeds meer werd. Dat de mens een gewoontedier is, hij raakt gewend aan niet-gebruiken. Daarom bied ik je aan: de Zes. Ik bied je zes mannen aan! Je kunt er telkens één krijgen, of twee tegelijk, wat je wilt. Jong, midden of ouder. Hoe vaak krijgt een directrice nu zó een aanbod? Wij zijn vorig jaar in jóuw kliniek ontwaakt en klaargestoomd, door jouw behandelaars behandeld, wij zijn helemaal jouw bloedgroep. We zijn: geheel de uwe. Neem ons!

Misschien zeg je nu: ‘Oké, maar jij komt er niet in, meneertje ex-drankorgel Pitt Hamson!’ Dan zeg ik: ‘Best, dan zijn er nog vijf!’ Ik ben tamelijk begripvol, we hebben het nu over verslavingsland en daar gebeuren nu eenmaal rare dingen. Bijvoorbeeld: een kliniek in herstel.

Pitt