27 — heliocentrisch

heliocentrisch01

In den beginne – en lang daarna ook nog, tot in de late middeleeuwen – dachten de mensen hier op aarde dat wij met onze planeet in het middelpunt van het heelal stonden. Alles wat maar een beetje kon bewegen, bewoog zich in een baan om de aarde. Alles draaide om ons. Nu kan ik weliswaar de aard van een dergelijke gedachte goed begrijpen, zeker als ex-verslaafde, maar toch neem ik het voor deze mensen op: wat moesten zij anders denken? Zij zagen de zon opkomen en weer ondergaan en ’s nachts deden de sterren hetzelfde. Het wachten was op Copernicus – die ons opeens om de zon liet draaien – en daarna kwam Galilei, die eventjes onze hele Melkweg in een buitenwijk van het heelal parkeerde. Niks middelpunt! Je moet wel héél erg positief denken om dat allemaal nog leuk te kunnen vinden. Wat een teleurstelling! Toen ik nog dronk dacht ik weleens: hebben die twee zich niet domweg vergist? plop! Ik schonk dan nog eens in, en dan klokklok, en ik zei tegen mezelf: ‘Is de mens – zoals ikzelf bijvoorbeeld – immers niet de kroon op de schepping? hik! Waar anders, dan in het midden van het heelal, zou onze plaats moeten zijn?’ klokklok – hik! Het antwoord op die vraag kwam telkens van het leven zelf: luister even Pitt, niet het midden van het heelal, maar het midden van een detox, dát is jouw plaats!

Weet ú het nog, van de middelbare school? Waar baseerden Copernicus en Galilei hun ideeën op? Wat zagen zij dan, dat anderen kennelijk niet zagen? Niets, zij zagen hetzelfde als iedereen, alleen keken zij veel dieper en intenser, en stelden de juiste vragen. Dat was in feite alles. Dat is in feite heel vaak alles. Kunnen kijken, kunnen vragen. Kunnen doen.

In bericht 26 — Comeback Kid tekende een van de Zes bezwaar aan, tegen wat hij noemde: mijn ‘afgeven’ op de Jellinek. Ik zou dat woord zelf niet hebben gebruikt, ‘kritiek’ lijkt me wel wat reëler, maar waar baseerde MiK zijn bezwaar op? Wat zag hij dan, dat ik niet zag? Dat is dit. Hij is nu bijna twee jaar abstinent. Onlangs trakteerde hij ons, de zes mannen, op een halve pudding-kruimelvlaai van Albert Heijn, à 2,99 euro het halve stuk, een traktatie vanwege: 100 weken droog! Thuis werkte hij dat uit in een formule: 100 w = ½ v + 2,99Zo zit hij de hele dag met getallen te dollen. Want ja, een man moet toch wat? De Jellinek hielp hem om nuchter te worden en nuchter te blijven. Dus hij denkt: wat goed was voor míj, dat is goed voor iedereen. Klaar. Hijzelf als middelpunt, alle anderen draaien daaromheen. Het is juist deze manier van egocentrisch denken, die de verslaafde van zich af moet schudden. Verslaafden ‘in herstel’, zoals dat heet, moeten leren in the box te denken.

Moeten? Ja, moeten. Verslaafden moeten dingen, vergeet het anders maar. Voor niks gaat de zon op.

In the box: dat is denken binnen bestaande denkkaders, de verslaafde is nu immers een duveltje ín een doosje, hij moet weer meedoen met groepsdenken. Een groot deel van mijn kritiek op de Jellinek gaat precies dáár over: dat wordt hem heel erg moeilijk gemaakt. In het gebouw is nauwelijks sprake van groepsdenken, noch van enig groepsgevoel of groepsdruk, want de een na de ander valt om, gebruikt zijn middel gewoon tijdens zijn behandeling. Dat mag hij dus drie keer doen. Niemand neemt zijn eigen groep serieus. Je blijft gevangen, je bungelt maar wat, als een vlieg in een web, en dat web is je eigen ik. Dat ongelofelijke, waardeloze ik! Correct is: wij. Die groep, daar moet de cliënt het nu juist zo verschrikkelijk van hebben. Die trekt hem mee, omhoog, juist ook wanneer hij dreigt te wankelen.

Je kunt zeggen, zoals MiK doet: ‘Zeg eens Pitt, waarom moet je daar de lezer mee lastig vallen? Je wilt verslaafden toch een hart onder riem steken?’ Ja. En dat blijf ik ook doen. Ik heb nog veel te melden wat van belang is. Maar ik ben me tijdens mijn opname in 2015 volkomen wezenloos geschrokken. Van de Jellinek, van de verslavingszorg in Nederland. Moet ik daar, zoals MiK suggereert, over zwijgen? Wat is deze blog dan waard?

Twintig jaar geleden. De Jellinek leefde, sprankelde soms zelfs, was avontuurlijk en allesbehalve bang. De Jellinek was precies zoals het wilde dat cliënten zouden worden. Nu voelt het gebouw steriel, zwaar geprotocolleerd en vooral: angstig. De Jellinek vóelde als een zorginstelling, nu voelt het als een productiebedrijf. Ik ben het eens gaan terugrekenen: hoeveel terugvallen – die stuk voor stuk uitgebreid in de groep besproken werden, ook in de nazorg – hoeveel terugvallen maakte ik nu eigenlijk mee? Dus tijdens mijn drie maanden dagbehandeling en een jaar nazorg. Ik kom op: rond de 55 terugvallen. MiK beschreef zijn 1 kilometer bier, die hij na zijn ontslag uit de kliniek niet dronk. En ik beschrijf nu 55 kilometer terugvallen, waar ik vóór mijn ontslag langs moest. Dat was spitsroeden lopen. En hoeveel terugvallen maakte ik mee tijdens mijn vier maanden Heinzekliniek, met verplicht weekendverlof, in 1995? Twee. Twee cliënten werden na urinecontrole gesnapt en moesten de kliniek verlaten. Dat waren twee goede kerels, maar toch waren we blij dat ze vertrokken. Met de boodschap: meld je opnieuw aan, kom terug en doe het beter. Een van hen deed dat ook.

Hoe verwacht de Jellinek dat ik abstinent blijf in de setting die het nu aanbiedt? Abstinentie, daar gaat het toch om in een verslavingskliniek? Nee, daar gaat het allang niet meer om. In werkelijkheid verwacht de Jellinek niet dat ik nuchter blijf.

De goede behandelaar Martin reageerde eerder op deze weblog met de opmerking dat de Jellinek echt geen geschreven regel heeft die zegt dat je in de kliniek driemaal terug mag vallen. Dat is waar. En kennelijk ziet hij niet hoe kwalijk dat is. Op hun website lees je er niets over, in brochures ook niet, tijdens de intake vertellen ze er niets over, je komt er pas achter wanneer die golf ‘uitglijders’ over je heen spoelt. Die golf wordt gedoogd. Die terugvallen horen erbij, zo krijg je opeens te horen, van álle behandelaars. Want de cliënt moet zo snel mogelijk zijn verantwoordelijkheid leren nemen. Ook wanneer hij die nu juist niet kan nemen? Ja, dan ook. Dit druist dusdanig in tegen elke vorm van gezond verstand – je geeft een kind ook geen geladen pistool – dat ik nog tijdens mijn behandeling op zoek ging naar het antwoord op de vraag: wat was de werkelijke reden achter dit bizarre gedoogbeleid?

Ik vond een dik, droog en bijna technisch boek, Ondernemend in kwaliteit. De casus Jellinek, uit 2005. Het gaat over de omslag die de Jellinek maakte, rond de eeuwwisseling. Het centrum veranderde volledig en werd toen wat het nu is. Ik las het boek en toen, eindelijk!, begreep ik waarom de terugvallen opeens werden toegestaan, dat was ergens in 2003.

Het gedoogbeleid is ingevoerd omwille van de behandelaars, niet omwille van cliënten. En alleen dán slaat het ook ergens op! Het gedogen is het gevolg van een oud probleem waar de Jellinek vanaf de oprichting mee kampt. Namelijk: wie langere tijd als behandelaar in de Jellinek werkzaam is, krijgt een hekel aan verslaafden.

Als ik nu toch iets begrijpelijk vind, dan is dat het wel. Natuurlijk, zij krijgen betaald, het is hun werk. Maar vooral behandelaars die zich betrokken voelen, krijgen het zwaar. Maandenlang stop je tijd en energie in iemand, je gebruikt je talenten, je vasthoudendheid, overredingskracht, empathisch vermogen, en kort na zijn behandeling loopt de cliënt met opgewekt gemoed de kroeg weer in. Of gaat op theevisite bij zijn dealer. Op den duur krijg je een hekel aan hem. Het rauwe deel van een verslaving breekt de behandelaar op. De diepe aard en kern van een verslaving is onmenselijk, daar loopt hij vroeg of laat tegenaan, dat moet hij zich wel realiseren.

Onmenselijk, in elke betekenis van het woord. In evolutionaire zin: de menselijke soort is er volledig op gericht te overleven. De verslaafde is erop gericht ten onder te gaan en dan te sterven. In platte zin: het gezicht van een verslaving is lelijk, vies en goor. Heeft niets menselijks. Het boek Onder de vulkaan van Malcolm Lowry eindigt met de zin, nadat de altijd dronken consul in een afgrond is geworpen: ‘En ze gooiden hem een dode hond achterna.’ In figuurlijke zin: de verslaafde mens verliest al zijn natuurlijkheid, zijn waardigheid, gevoel van eigenwaarde, wilskracht, zijn vermogen tot liefhebben, zijn verstand en emoties… en eindelijk ook zijn trots. Hij verontmenselijkt.

Dat behandelaars een hekel aan verslaafden krijgen, is door een kliniek alleen maar te voorkomen door te kiezen uit twee kwaden:

  1. Moedig de behandelaar aan om na een jaar of tien ergens anders te gaan werken. Had je het bij ons naar je zin, was je goed in je werk, kom dan na paar jaar terug.
    Of:
  2. Haal de terugvallen in huis, loods ze naar binnen, breng ze de kliniek in. Vertel de behandelaar dat dit normaal verslavingsgedrag is, het hoort erbij. Het past bij het herstel van de cliënt. Hamer er bij de behandelaar op dat verslaving een ziekte is. En dat het eerder al in DSM-IV stond opgenomen, het handboek uit de psychiatrie. Vertel hem of haar ook dat een verslaving cyclisch is, het komt telkens terug. Zorg ervoor dat hij nergens van opkijkt. Met andere woorden: leg de lat laag. Voor de behandelaar.

Ikzelf zou het niet in mijn hoofd halen tegen wie dan ook te zeggen: verslaafden zijn ziek en hebben een psychische stoornis. Met niets anders dan de mening van een aantal wetenschappers om die bewering te staven. Ben ik mijn brein omdat dokter Swaab in zijn boek Wij zijn ons brein zegt dat ik mijn brein ben? Laat de nobele dokter liever een boek schrijven met de goudeerlijke titel: Ik ben een psychopaat. Ja, dán willen wij hem geloven! Met een klopje op de schouder: komt wel weer goed, hoor Swaab. Misschien in paviljoen drie. Wie bewustzijn en vrije wil ontkent, is ronduit geschift.

Natuurlijk kan de Jellinek zeggen: ‘Ja maar Pitt, die terugvallen komen in veel gevallen tóch, dus liever in de kliniek, dan kunnen we daarover praten. En het analyseren.’ Daarmee zou de Jellinek inderdaad een punt hebben. Alleen: de prijs die daarvoor betaald wordt, is erg hoog. Veel te hoog. Wie betaalt die prijs? Zijn dat de niet-verslaafden? De wetenschappers? Zijn dat de behandelaars, de psychologen, de beleidsmakers, de artsen, de directie, het bestuur, de zorgverzekeraars? Nee, dat zijn wij, wij betalen die prijs. De veilige haven die de Jellinek was, is weg. De rauwe werkelijkheid is: de Koning heeft zijn weg naar binnen gevonden…

Ik heb altijd veel ontzag voor de Koning gehad, en nu nog meer.

Daarom ga ik de Jellinek een aanbod doen! Er moet toch nog iets te redden zijn? En laat ik het nu eens ietsje persoonlijker maken, dan kan ik eindelijk even afstappen van het schrijven over ‘de Jellinek’. Ik doe mijn aanbod rechtstreeks aan Wencke de Wildt, de huidige directeur behandelzaken. Dat is zij nog niet zo lang. Wencke is voor mij een interessante vrouw. Zij begon haar carrière bij de Jellinek in 1999, een paar jaar nadat ik de Heinzekliniek verliet. Die heeft zij dus nog gekend… daar moet ze rondgelopen hebben, wat hebben rondgekeken. Toen ze bij de Jellinek kwam, zag zij toen, als in een toekomstdroom of visioen: ‘Er komt een tijd dat ik directeur ben in dit gebouw… en wanneer dat gebeurt, dan zal alles anders zijn… de Heinze weg, de Vrouwenkliniek weg, de JOS weg… creatieve therapie weg… ontspanningsoefeningen en mindfulness weg… groepsgesprekken weg… de grote familieavonden weg… de centrale keuken weg… abstinentie als doel met de kliniek als middel, weg… de eindeloze reeks terugvallen naar binnen gehaald… de KBO bijna helemaal opgedoekt… de nazorg gehalveerd… ja, zo zal het gaan en dán is het goed.’ Nee, ik denk niet dat zij dat dacht. Maar zo ging het wel. Hoorde zij toen tegelijkertijd een innerlijke stem, die tegen haar zei: ‘Wencke, er komt ook een tijd dat iemand jou publiekelijk zal vragen: waarom zijn drie terugvallen toegestaan, waarom niet vijf, waarom niet tien?’ Die stem zag het goed en die tijd is nu. Hier ben ik. Waarom drie, waarom niet vijf, waarom niet tien? En vooral: waarom niet nul…

Maar ook: jij was erbij toen de dagbehandeling kwam en ook de e-health en dat waren natuurlijk uitstekende ideeën. Daarom zeg ik: goede Wencke, ik heb ook een uitstekend idee. Zonder twijfel zal het jou aan het hart gaan dat er in de nazorg nooit meer ex-cliënten komen. Ooit kwamen ze maandelijks. Dat is allemaal weg. Ex-cliënten die een groep vertelden hoe het hun gegaan was, hoe moeilijk het soms was, hoe gemakkelijk het steeds meer werd. Dat de mens een gewoontedier is, hij raakt gewend aan niet-gebruiken. Daarom bied ik je aan: de Zes. Ik bied je zes mannen aan! Je kunt er telkens één krijgen, of twee tegelijk, wat je wilt. Jong, midden of ouder. Hoe vaak krijgt een directrice nu zó een aanbod? Wij zijn vorig jaar in jóuw kliniek ontwaakt en klaargestoomd, door jouw behandelaars behandeld, wij zijn helemaal jouw bloedgroep. We zijn: geheel de uwe. Neem ons!

Misschien zeg je nu: ‘Oké, maar jij komt er niet in, meneertje ex-drankorgel Pitt Hamson!’ Dan zeg ik: ‘Best, dan zijn er nog vijf!’ Ik ben tamelijk begripvol, we hebben het nu over verslavingsland en daar gebeuren nu eenmaal rare dingen. Bijvoorbeeld: een kliniek in herstel.

Pitt

Eén gedachte over “27 — heliocentrisch”

  1. Nou Pitt, ik vind je argumenten tegen, en de vragen bij de aanpak van de Jellinek, redelijk klinken. De jellinek-kliniek zou zeker op jullie aanbod in moeten gaan. Het zijn wezenlijke en inhoudelijke opmerkingen, die erop gericht zijn de kwaliteit en effectiviteit van de hulpverlening te verbeteren. Annemie

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.