Je hoort mensen over de microkosmos — de wereld van de kleinste deeltjes — vaak zeggen dat de dingen daar zo wonderlijk zijn, heel anders dan bij ons, zo onvoorstelbaar en bijna magisch. Natuurlijk is dat maar onzin. Al mijn leven lang vind ik de dingen op ons eigen macroniveau wonderlijk, onvoorstelbaar en volkomen magisch. Ik zou er helemaal paf van staan wanneer de dingen op microniveau opeens keurig in het gelid stonden, dat daar alles naar wens geregeld is, en voor een normaal mens begrijpelijk zouden zijn. Er is, met andere woorden, geen principieel verschil tussen de micro- en de macrowereld, er is alleen een gradueel verschil, want je kunt wél volhouden dat bij hen alles veel kleiner is dan bij ons.
In de microkosmos zijn de dingen heel erg klein.
Met deze laatste zin wil ik aangeven dat ik in principe alleen maar dingen opschrijf die waar zijn. Het feit, echter, dat ik reeds lange tijd een drankzuchtige ben, verraadt dat ik ongelooflijk goed kan liegen. Het is van tweeën één: ik spreek hier de waarheid of ik lieg. Maar liegen gebeurt niet in deze weblog, dat zal niet gaan. Het voelt alsof ik aan een eed gebonden ben, de eerste regels van de eed van Hippocrates.
- Ik zweer bij Apollo, de genezer, en neem alle goden en godinnen tot getuige, om de volgende eed te houden: ik zal naar mijn beste oordeel en vermogen, en om bestwil van de zieken, hen een leefregel voorschrijven.
Mooi zo. Dat had ik zelf niet beter kunnen formuleren: zieken een leefregel voorschrijven. Ik kan u niet volstoppen met pillen, dus ik kom met heel eenvoudige leefregels, ik vertel alleen maar hoe het kan en hoe het moet. Niets nieuws onder de zon, want Hippocrates en ik overspannen een kloof in de tijd van 25 eeuwen. Leefregels met mijzelf als levende getuige en als voorbeeld dat zij ook echt werken. Daarom kom ik straks in dit bericht met iets bijzonders, vooral eigenlijk omdat ik opeens ergens mee zit. Ik vind namelijk dat ik soms, wanneer ik u toespreek, dat ik dan helemaal niet vriendelijk ben. Niet warm. Ik zet mijzelf niet neer als een mensenmens. Dat komt door een karakterzwakte die ik van mijn moeder overerfde: ik heb geen talent voor geduld met mensen. In feite vind ik bijna iedereen een idioot. Geduld kan ik dus nauwelijks opbrengen, wel met kinderen. En ook met hun omkering: de ouden van dagen. Begin en einde, daar ben ik eigenlijk van, ik ben een man van aankomst en vertrek. Met daartussenin wat bombarie, mijn woorden, de muziek erbij. Dus ook op mijn weblog haal ik bij lange na het niveau van de behandelaars niet, want die zijn dat wél, toeschietelijk en vriendelijk, voortdurend. Kom maar kijken, zou ik zeggen, meld u hier aan en zie het met eigen ogen. Zelfs wanneer u het in de kliniek wel erg bont hebt gemaakt, té bont, dan vertellen zij u op beminnelijke toon: opzouten graag, nagemaakte die je bent, de kliniek uit met jou. Maar dan in andere bewoordingen, zo veel vriendelijker, zo veel zachter.
En, heel belangrijk, zij zullen erbij zeggen: ‘Kom terug… meld je opnieuw aan.’ Dat zou ik dan ook doen.
Af en toe gebruiken cliënten het middel van eruitgegooid worden om tegen de buitenwereld te kunnen zeggen: ik wilde wel, maar verdikkie, ik werd er uitgegooid! Verslaafden zeggen overigens niet vaak verdikkie. Eerder bijvoorbeeld tering. Het Nederlandse volk is het enige ter wereld dat ernstige aandoeningen inzet bij scheldpartijen. Daarom hoor je hier vaak: krijg de drankzucht! Ik was erbij toen een verwijderde verslaafde brieste: ‘Omdat ik eerlijk was over mijn terugvallen, terwijl anderen die verbergen, moet ik er nu uit!’ Het idiote was: ik vond dat hij daarmee wel een punt had! Het was weliswaar een eerlijkheid die nergens op sloeg, maar hij wás het wel degelijk. Zo vaak zag ik de buisjes in een rekje staan — na het inleveren van de wekelijkse urine — met daarin gewoon wat kraanwater. De uitslagen worden een week later in de groep voorgelezen: ‘Jansen, geen uitslag, te waterig.’ Jansen: ‘Huh? Ik denk dat ik vorige week veel water dronk!’ Ik denk het niet. Want in werkelijkheid moet je daarvoor in heel korte tijd zo veel drinken dat je het risico van watervergiftiging loopt. De kraan op het toilet is dan wel wat veiliger!
Ach, mijn Jellinek, laat de dingen niet zo verstoffen, versloffen, verslonzen. Gooi de cliënt zijn waterbuisje letterlijk voor de voeten, stamp het plat, breek het in duizend stukken, en zeg: ‘Opnieuw!’ Hélp die gasten, pik niet zo veel van ze. Je moet ze dúwen, het is niet anders.
- Nooit zal ik, om iemand te gerieven, een dodelijk middel voorschrijven of een raad geven, die, als hij wordt opgevolgd, zal leiden tot de dood.
Goed zo, Hippo. Zelf doe ik dat ook nooit en je zou willen dat veel meer artsen dit voornemen hebben. In het OLVG kreeg ik een keer te horen dat ik een tumor in mijn been had. Ik wilde toen best geloven dat ik íets had, maar dát toch niet en uiteindelijk bleek het zelfs helemaal niks te zijn. Met dokters hád ik al weinig geduld en nu helemaal niet meer, alleen nog met dr. Hippocrates. In het Jellinekgebouw werken nu maar liefst vijftien artsen, een werkelijk ongelooflijk groot aantal. In mijn tijd in de Heinzekliniek kwam ik die ene arts, een van de twee, een keer tegen in de gang. ‘Hee doc!’ zei ik, in het voorbijgaan. ‘Zo, leef jij nog?’ groette hij terug. Want hij had me zien binnenkomen. Het is niet langer dan twee decennia geleden, maar de dingen in het gebouw waren toen zo heel veel meer no-nonsense dan nu.
Wat er nú aan de hand is, dat is het probleem waar iedereen hier mee worstelt, wat ik nu even noem: het 90 procent-probleem, de lange reeks terugvallen die 90 procent van de cliënten ‘noodgedwongen’ heeft. Móet dat zo? Nee, natuurlijk niet. Weg met die 90 procent, ban het uit uw hoofd, het is maar een onnozel percentage, dat hooguit ú kunt vullen! Of dus niet! Wat ik nu gezien heb, dat is dat het 90 procent-denken ernstige gevolgen heeft gehad voor de Jellinek. Iedereen vindt de berg terugvallen doodnormaal, de directie, de beleidsmakers, de managers, de behandelaars, de psychologen, de artsen, de receptie, het onderhoudspersoneel, de schoonmakers, de buurtbewoners, voorbijgangers op straat, een duif in de tuin, twee vliegen op een vensterbank, alles en iedereen vindt terugvallen normaal, maar ik niet! En het ergste van alles is nog wel: de cliënten vinden het ook… Ik nam een kijkje bij de KBO (de klinische behandeling, intern), ik hoorde de verhalen erover, ik zag hoe deze afdeling tot op het bot verloederd is — met godzijdank nog wél de fonkelende eenpersoonskamers, met badkamer en wifi — en ik onderging de dagbehandeling, waarvan de opzet erg goed is, een behandelingsvorm waar ik heel erg blij mee was en die mij de nuchterheid weer in duwde, maar die ook zo veel krachtiger had kunnen zijn. De capitulatiecultuur die ruim tien jaar geleden is ingezet, heerst nog volop
‘Nou nou, Pitt, mag het ook ietsje minder zijn?’
Nee.
Abstinentie is niet een ideaalbeeld dat in de geest bestaat maar in werkelijkheid nauwelijks haalbaar is. Het is niet een streven, ergens ver weg in de tijd gezet, het is uitgangspunt, van nu. Blijvende abstinentie wordt vaak genoeg gehaald, nu weer door mij en door anderen mét mij, met wie ik ditmaal in de Jellinek was. Ik was erg blij met hen. Wij zijn er altijd. Altijd.
Het enige waar veel verslaafden in de kliniek nog mee worstelen, is de gedachte dat hun gebruik een deel van hun leven is. Was dat maar zo. Het is niet een deel, het is hun leven, elke minuut van de dag, ook als hij weer eens twee weken nuchter is, of een maand, dan wacht hij gewoon even, hij neemt een pauze. Het is zijn leven en het wordt zijn dood. In de kliniek lijkt het alsof zijn gebruik — nu immers in de vorm van terugvallen — inderdaad alleen maar een deel van zijn leven is. Eindelijk! Natuurlijk grijpt hij dat deel met beide handen aan, niemand houdt hem tegen. Hij mág drie terugvallen hebben, hij mag ze ‘uitglijers’ noemen en de andere terugvallen knutselt hij er zelf bij, gedragen door zijn waterige urine. Al die terugvallen neemt hij vervolgens mee naar de nazorg en daar zet dit feest zich voort. De nazorg als afterparty.
Meld u hier aan, dat blijf ik zeggen, dit is een goede plaats — het is en blijft mijn Jellinek — er zijn veel klinieken in ons land, steeds meer, de Jellinek is de oudste, het meest ervaren en het meest vertrouwde instituut, en er zit niets anders op dan te komen, want u moet stoppen. Maar doe er dan niet aan mee, trek die zogenaamde 90 procent naar beneden. Drie maanden niet drinken, niet gebruiken, is dát nou zo moeilijk? Dát al? Ach, blijf dan eigenlijk maar thuis. Jan, Piet, Joris en Corneel!, die hebben baarden, die hebben baarden! Zij varen mee.
Dit bericht loopt uit, ik ga ver over de tijdspanne heen die de moderne lezer kan opbrengen, ik rek uw aandachtsboog nu tot het uiterste op, dat is dan maar zo, want ik ga nu iets opmerkelijks zeggen, iets wat u in geen enkele kliniek zult horen, blijf dus nog even. Neem een pauze, ga naar het toilet, strek de armen, strek de benen en kom hier terug, bij mij.
Ik heb altijd gevonden: de verslaafde die echt wil stoppen, bevindt zich dan opeens in een buitengewoon benijdenswaardige positie. Benijdenswaardig ten opzichte van zijn medemens, die niet verslaafd is. Jaloersmakend is hij, op twee manieren.
- In de eerste plaats vanwege de bijzondere situatie waarin hij terecht komt. Een situatie die in een gewoon mensenleven zeldzaam is. Bijna luxe te noemen: luxueus in zijn eenvoud. Zodra een verslaafde werkelijk tegen zichzelf zegt: ‘Stop,’ precies op dat moment staat al dit comfort naast hem en loopt met hem mee. De luxe is: wanneer je stopt, doet niets er meer toe, niet waar je tegen opziet, niet wat je eigenlijk zou willen, niet wat je níet wilt, niet wat je gehoopt had, niet wat je verlangt, niet wat je verwachtte, niet wat teleurstelt, niet wat tegenvalt, niet wat gebeurd is, niet wat níet gebeurd is, niet wat je wilt houden, niet wat je kwijtraakt, niet wat je leuk vindt, niet wat je angst aanjaagt, niet wat je haat, niet wat je liefhebt, niet wat je triest stemt, niet wat je gelukkig maakt. Helemaal niets meer. Er is maar één ding dat telt… stoppen en gestopt blijven. Meer is er niet. Leven of niet-leven. Dat is alles.
Niet veel mensen maken dat mee, dat een tijdlang niets er meer toe doet, alleen nog dat ene. Zoveel eenvoud in uw leven zal niet nog eens komen. Hooguit wanneer het oorlog is… en dat is het dus eigenlijk ook.
- In de tweede plaats benijdenswaardig vanwege het volgende. Oef, dit wordt moeilijk, hoe zeg ik dit goed. Waar ben ik aan begonnen? Ben ik eigenlijk wel goed bij mijn hoofd? Hart, spreek! Of zwijg, voor altijd. Laat ik, om dit goed onder woorden te brengen, iemand erbij halen, Adri, uit bericht 3 — vreemde snuiters, de snorfiets verhuurder, alcohol, nu meer dan een jaar droog. Ik ken hem dus uitsluitend uit onze inrichting. Nu, over hém zeg ik: hij ging als een beter mens de kliniek uit dan hij erin kwam. Dit is de waarheid. Hij is Adri 2.0 geworden.
Hoe kan dit? Hoeveel mensen kent u in uw omgeving die in een jaar tijd zo veranderden? Die zichzelf vastpakten, binnenstebuiten keerden, ombogen, en zich eindelijk omdraaiden? Die zichzelf daarna werkelijk van hun beste kant lieten zien, een kant die zij blijkbaar opnieuw ontdekten? Ik ken geen gewone burger die dat lukte.
Ik ken wél veel tobbers, ik ken genoeg mensen met een burn-out, mensen die door tegenslag verlamd raakten, mensen die nergens mee zitten maar volledig vastliepen in tv-kijken, mensen die eindeloze therapieën volgen, die eindeloos zelfhulpboeken lezen — geluk in vijf dagen — een miljoen mensen die antidepressiva slikken, ontelbaren die al zo lang aan de slaappillen zijn, en ik ken er zo veel die elke vorm van religie verketteren maar wel wanhopig op zoek zijn naar de zin van het leven, die zij kennelijk onderweg ergens kwijtraakten.
Benijdenswaardig zijn de verslaafden… want zij moeten zich hervinden, herstellen, herpakken, omvormen en hervormen — in betrekkelijk korte tijd — zij moeten iemand anders worden dan zij waren. En nu het belangrijkste: dat gebeurt ook! Dat doen zij! De dwang, het heilig moeten, is zó groot, dat het hen lukt.
Vooropgesteld dat zij om te beginnen een jaar nuchter zijn. Geen terugvallen, want die werpen hen telkens direct een eind terug in de tijd. Na een jaar hebben zij het begin van hun verandering in handen. En alleen al dat begin, dat is al meer dan waar gewone mensen van kunnen dromen. En dan verder, steeds weer verder.
En de beloningen, waar veel abstinente verslaafden zo naar hunkeren? Die komen helemaal niet, want die zijn er niet. Er komt iets heel anders, iets veel groters. Het leven zélf opent zich weer, het geeft de verslaafden weer toegang. Zij moeten niet denken dat die toegang alleen voor hén versperd leek. Dat geldt voor zovelen. Maar zij hebben geen keus, hij moet open. En alleen abstinentie breekt er doorheen. En alleen abstinentie houdt dat vast.
Blijf een jaar nuchter en u verandert. Dat zweer ik u. Die eed leg ik af.
Pitt