Het grote en het kleine, daar begin ik nu eens mee. Het grote, dat betekent: ik kan u meenemen naar beneden, ik kan vertellen over de meedogenloze neergang waar een verslaving toe leidt, hoe diep dat gaat, hoe donker het dan wordt en hoe het daar voelt, of ik houd het klein en neem u juist mee naar boven, naar de oppervlakte, naar de glinstering van het water, en dan de lucht, waar het leven licht is en de dingen geordend. Dan gaan we misschien wel vér, maar niet diep of hoog. Dat kan allemaal.
Stel dat een lezer tegen mij zegt: ‘Zeg Pitt, dit is nu je vijftiende bericht op je weblog, wat wil jij eigenlijk?’ Maar wat doet het ertoe wat ik wil, ik weet niet of iemand het nog weet, maar dit is een verslag van mijn dagbehandeling in de Jellinek. Het wonderlijke eraan is alleen dat dit verslag langer lijkt te gaan duren dan de behandeling zelf. Met andere woorden: u bent sneller klaar wanneer u zich gewoon bij de Jellinek aanmeldt. Liefst vandaag nog. Of, zoals verslaafden zich altijd voornemen: morgen. Oké, morgen kan ook. Of overmorgen, dat is toch veel beter? Ja, dat is vroeg genoeg. Wanneer u zich aanmeldt, begin dan doodeenvoudig eerst met een aantal gesprekken in het gebouw. Of, zoals we veel vaker zien, wacht daar doodeenvoudig mee, net zolang tot u bijna alles kwijt bent — uw zelfrespect, plus ook nog uw partner, woning en baan — dus net zolang tot het er eigenlijk niet meer toe doet, tot het niet eens meer hóeft, alleen nog om het naakte bestaan te redden, ja, dat is inderdaad oneindig veel beter.
Ik kwam ooit een tijdlang bij een zelfhulpgroep, de zogeheten Buitenveldertgroep, ik noemde hen al eerder, zij zijn nu over Nederland verspreid. Daar hoorde ik een man opeens beweren: ‘Wát ze ook over ons zeggen, niemand kan ons grijze muizen noemen!’ Dat vond ik vrij eigenaardig klinken, want laat dat nou precies zijn hoe ik verslaafden wél noem. Niets is zo grijs en kleurloos als het door en door voorspelbare leven van de verslaafde. Het voorspel, middenspel en eindspel — tot en met de doodsmak vanaf het dak van het Hilton, hier vlakbij — het staat allemaal tot in detail in de sterren geschreven. En ook staat het in studies die geleerden schrijven, over u en mij. En wanneer geleerden over je schrijven, dan weet je het wel. Net als wanneer je naar het ziekenhuis gaat en ze kunnen niets vinden, dan weet je het ook. Ga dan je koffers maar pakken.
Wat ik wil, voor een deel althans, dat is af en toe iets duidelijk maken. Iets wat bijvoorbeeld raar is, of vreemd voelt, wat bizar lijkt, of domweg volslagen krankzinnig is. Ik noem maar even iets: het feit dat veel cliënten in mijn kliniek hun best doen om behandelaars om de tuin te leiden, hun terugvallen verborgen houden, ja zeggen en nee bedoelen, kortom: zich gedragen als kleine kinderen. Ikzelf deed dat ook, helemaal in het begin, zie bericht no. 1 — de aanloop. Het scheelde niet veel of ik was hier nooit geweest. Het scheelde trouwens óók niet veel of ik was er wél geweest! Er komt een punt dat de verslaafde denkt: vreemd eigenlijk, dat ik nog leef. Dat is inderdaad vreemd, maar het hoeft niet heel lang meer te duren. En dít is nu zoiets, iets wat ik duidelijk wil maken. Immers, de verslaafde schommelt heen en weer, tussen leven en dood, besluit dan om eindelijk in te grijpen, gaat naar de kliniek, en wat doet hij daar? Hij flest de boel, zet iedereen op het verkeerde been, hij manipuleert, liegt en bedriegt, alsof het aangenomen werk is. Maar, zegt u wellicht, waarom doet hij dat, hij komt daar toch omdat hij juist kiest voor het leven? De waarheid is: ja en nee.
Pas wanneer iemand zegt: ‘Dat voortdurende gesodemieter met die gasten, ik begrijp dat wel,’ dan begrijpt hij inderdaad iets van de kern van een verslaving. Ik geef een voorbeeld, van de dwingende kracht van drankzucht. Ik drink nu meer dan een jaar niet, terugvallen nul. Kort geleden zag ik twee getallen, 90 en 10, procenten. Namelijk: 90 procent van de verslaafden redt het niet om hun verslaving vaarwel te zeggen zonder een lange reeks terugvallen. Laten we eerst even aannemen dat dit waar is, want je leest wel meer dingen. Mensen praten elkaar graag na. Goed, ik zit dus bij die 10 procent. Nu zou je verwachten dat ik een gat in de lucht sprong toen ik die cijfers zag. Ik had de hoofdprijs. Nee, niet. Ik voelde direct een doffe teleurstelling, ik had die 90 procent aan mij voorbij laten gaan, geofferd, afgeslagen… Ik had de heerlijkste terugvallen kunnen hebben — o, schone dagen van weleer! let’s drink together, as we did in days of yore — de een na de ander, dat zou normaal geweest zijn, volkomen normaal. Een verslaving is idioot, de terugvallen niet. Maar ik, Pitt Hamson, de verduivelde, de betweter, eeuwige wijsneus, ik wist het weer beter, ik moest en zou bij die 10 procent horen. En nu sta ik hier, stijf van de abstinentie. Zelden voelde ik mij zo’n loser als toen ik die cijfers zag… wat had ik gedaan…
Ik schrijf het nu wat koddig op, maar zoiets voelde ik werkelijk. Ik druk dus iedereen op het hart: lees die cijfers niet! En als u ze hóórt, geloof ze dan gewoon niet! Vertrouw alléén uw intuïtie. Die sleept je hier doorheen, die wel. Weet goed, net als bij het woord uitglijer: uw verslaafde brein ziet het, het ziet die woorden, ziet die cijfers, haakt meteen aan, harkt het naar zich toe, gebruikt het. En geeft u vervolgens toestemming… graaft zijn graf. En als het nu nog alleen zichzelf begroef, maar u gaat mee.
Wat een ellende. Als het niet om te huilen was, was het om te lachen.
En nu we het tóch over mijn dagbehandeling hebben, sodeju, of althans zouden móeten hebben, sakkerju, nu schiet mij opeens iets vreselijks te binnen… Ik biecht het hier gewoon op, ik zeg het gewoon zoals het is… zoals het ging. Want ik bén niet altijd even rustig, even keurig, even netjes, of even keurig netjes welopgevoed. Dat laatste zeker niet, hoewel iedereen zijn best deed om van mij wat te maken. Ik ben een diep doorgesnoeide drankzuchtige, van alle wateren gewassen, altijd een beetje uitkijken met dat soort figuren. We deden de communicatie-module, dat is de training in proberen om gewoon een keer normaal te doen, geleid door Cynthia en Birgit. Dat hield natuurlijk in: theorie én praktijk, het rollenspel… Ooit diep door mij gevreesd, maar ditmaal ging het wel.
Twintig jaar geleden hadden we dat trouwens ook, rollenspel. Het is zo oud als de wereld zelf. Toen ik destijds aan de beurt was, vroeg de behandelaar: ‘Pitt, vertel eens, wat vind jij raar, van de dingen die hier in de kliniek gebeuren?’ Ik kon wel een paar dingen bedenken. Maar ik beperkte me tot:
‘Nou, wat ik wel raar vind, dat is wat je hier ’s ochtends ziet gebeuren.’
‘Oké, wat is dat?’
‘In de ochtend zit een verslaafde in een gemakkelijke stoel. Daar, die rode stoel, met de blankhouten armleuningen.’
‘Goed, ga hier maar zitten, dat ben jij nu.’
‘O. Ik lees de ochtendkrant.’
‘Hier is een krant. En dan?’
‘Nou, dan loopt er een verslaafde voorbij.’
‘Maakt niet uit wie?’
‘Jawel, hij daar, Remco.’
‘Oké. Remco, kom er even bij. Wat doet hij?’
‘Nou, wanneer hij langsloopt, dan rukt hij de krant uit de poten van de verslaafde!’
‘En hoe reageer jij dan?
‘Ik niet. Bij mij doet hij dat niet.’
‘Dan doe je net of je die ander bent. We gaan het spelen.’
Ik zat daar en las de krant. De groep keek gespannen toe. Remco liep langs, met één snelle beweging rukte hij de krant uit mijn handen en liep ermee weg. Ik klapte meteen dubbel van het lachen. Want ik vind gewoon: zoiets dóe je niet. Opnieuw. Weer liep hij langs mij, weer wég krant. Weer moest ik zo verschrikkelijk lachen. Nee, dit ging gewoon niet, ik kon er niks van. De bedoeling was dat ik bij hem verhaal zou halen, op beleefde wijze.
En nu, nu ging het veel beter, maar daardoor werd het ook veel erger. We moeten spelen dat de één een behandelaar is en de ander een cliënt. Cliënt heeft een boete gekregen, 40 euro, wegens het niet komen opdagen bij een afspraak. Daar is hij het niet mee eens, natuurlijk niet. Het eten hier smaakt nergens naar en nu krijgt hij nog een boete ook. Hij moet leren om zijn ergernis hierover beheerst en zakelijk aan mij over te brengen. Aan mij, want ik speel de behandelaar. Zo. In ons grote lokaal zitten nu allemaal tweetallen, iedereen speelt hetzelfde. Ik vind het wel een mooi gezicht. Cynthia en Birgit staan een eindje verderop. Mijn cliënt begint: ‘Ja nou, en dit en dat, onrechtvaardig, schuldsanering.’ Ik speel mijn rol goed en toon begrip. Maar hij houdt niet op! ‘Ja, en zus en zo, en helemaal blut, wekker ging niet af.’ Ik krijg het nu heel erg warm. Misschien leef ik me te veel in, in mijn rol van behandelaar. ‘En de tram reed weg, voedselbank was dicht.’ Niet te geloven, dit geval lult gewoon maar door! Nu kóókt mijn behandelaarsbloed, ik hou het niet meer. Ik kap het gesprek af en zeg: ‘Kop dicht. Jij betaalt je boete. En als je nu je bek niet houdt, verslaafde gek, dan schop ik je voor je kloten.’
Het was eruit voordat ik er erg in had… Gelukkig hoorde bijna niemand het. Ik dacht: ‘Het is gezegd… hier, in dit gebouw.’ Behandelaars kunnen dat niet, zij zijn gewone burgers en hebben gewoon fatsoen. Zij zijn van een ander niveau dan ik. Dat is het verschil. Eigenlijk moet er nu een bordje komen, bij de ingang…
Bericht aan de behandelaars: ‘Het is gezegd.’
Pitt omhoog
ik ben altijd liever upwards bezig (met een adequate angst voor downwards) 😉
en soms zijn mensen natuurlijk vooral bezig met het eten in hun behandeling… omdat het alternatief te eng is… nog…
De druppel holt de steen uit, niet door kracht maar door vaak te vallen…
Blijf alsjeblief schrijven Pitt.
Voor jezelf, voor ons, voor mij.
Ik ben zelf ex-cliënt van de Obrechtstraat.
Het inzicht wat jij hebt is bij mij pas véél later gekomen.
En de taal die je hanteert is wonderschoon!