24 — taal, trauma en onderzoek

bax1

Toen ik aan de dagbehandeling in de Jellinek begon — de oorlog tussen mij en mijn verslaving brak uit op dinsdag 9 december 2014, om negen uur in de ochtend — en de maalstroom van gedachten en gevoelens flink op gang kwam, toen ging er van alles door mijn hoofd, behalve één ding: de taal die in de kliniek werd gesproken. Het jargon. Van zowel de ene groep als de andere, behandelaars en cliënten. Eigenlijk lette ik er nauwelijks op, de taalverschillen tussen twintig jaar eerder en nu, de nieuwe uitdrukkingen, woorden, omschrijvingen. Dat ik hier een beetje aan voorbijging, daaraan zie ik nú pas hoezeer ik in beslag genomen werd door maar één ding: het afsluiten van een lange periode van drinken. Daar was ik voor gekomen en daar zou ik mee naar huis gaan. Dat stond vast. Het kan zijn dat een lezer nu zegt: ‘Hoe kan dat nou vast staan?’ Welnu, daarover heb ik vrolijk nieuws! Ik ben een onderzoek begonnen, naar het antwoord op precies deze vraag: hoe kan dat.

Dit onderzoek is tweeledig: ten eerste ga ik de vraag onderzoeken waar dat vaststaan vandaan komt en daarna kom ik met een vervolgonderzoek: hoe gaat het verder met die figuren bij wie dit kennelijk vaststond, hoe loopt het met hen af? Daarvoor heb ik nu een groep van zes mensen, alle zes abstinent geworden én gebleven in 2015 in de Jellinek. Ik zou het mooi vinden wanneer de Jellinek zelf zoiets deed, ik zou het mooi vinden wanneer een kliniek wat initiatief toont, een keer met iets komt, zo’n groepje eens grondig zou bekijken en volgen in de tijd, maar wat er niet is, moet je zelf creëren.

Opeens schiet me nu een zin te binnen, die ik las in het boekje U bent hier niet voor de lol. Geschreven door Eugène Guljé, met als ondertitel: Verhalen over de Jellinek. Het werd me onlangs toegestuurd door een erg goed mens. Hij vangt muizen op een muisvriendelijke manier, met een lang touw dat dwars door zijn huiskamer loopt, en nog een paar rare dingen. Maar daar gaat het nu niet om. Het gaat om Zuster Leen Timmer, drijvende kracht in de vroege Jellinekdagen, adjunct-directrice. Het is heerlijk over haar te lezen, een vrouw die drankzuchtigen ontzag inboezemde. De uitspraak dat je hier niet voor de lol bent, is uiteraard van haar. Zij kon net zo vriendelijk zijn als erg dwingend. Deze beide eigenschappen werken bij verslaafden enorm goed, natuurlijk. En in die dagen, nu niet meer, hield de Jellinek zo lang mogelijk contact met afgezwaaide cliënten, gewoon door hen af en toe op te bellen. De zin die mij trof, luidt: ‘Het vervulde cliënten met trots wanneer zij nog slechts éénmaal per jaar door Zuster Timmer gebeld werden.’ Want dan ging het blijkbaar al een tijdlang goed met hen. Waarom treft mij dat? Omdat het zo verschrikkelijk eenvoudig is om te doen, regelmatig even bellen, en omdat ook ik blij zou zijn om eenmaal per jaar te kunnen zeggen: ik drink nog altijd niet. Juist tegen de Jellinek. Omdat het ook mij zou stimuleren om door te gaan, mocht ik toch een beetje wankelen. Het treft me omdat het zo heel erg jammer is dat de eenvoudigste dingen uit een eerdere tijd geruisloos verdwenen zijn. Dat geldt ook voor het uitnodigen van ex-cliënten in de kliniek. Misschien was het opbellen van Zuster Timmer niet langer evidence-based. Misschien ‘schond’ het de privacy van cliënten. Die nu allemaal op Facebook en Twitter zitten.

Eigenlijk denk ik dit: als het zo is dat slechts 10 procent van de cliënten het redt en 90 procent niet, richt dan je volle aandacht op die 10 procent. Daar moet je zijn, wil je ook maar iets van een verslaving begrijpen. De talloze hersenscans leveren mooie kleurenplaatjes op, maar zeggen bijna niets. In een verslaving blijven hangen is niet moeilijk, jezelf eruit trekken is iets anders en dat is dan ook de kern van mijn onderzoek: wat kenmerkt deze zes mensen? Wat verbindt hen? Wat hebben ze gemeen? Hoe zien zij een verslaving? Wat doen of deden zij eigenlijk om zich daar aan te ontworstelen? Wát lukt hen nu precies?

Ik weet nog goed dat ik tijdens de nazorg naar mijn eerste nuchtere verjaardagsfeestje moest. Móest, ik dwong mezelf, maar ik wilde niet. Ik kende alleen de gastvrouw, het kon dus ook niet erger zijn dan zo. Toen ik daar was en tegen een muur geleund stond, wachtte ik tot iemand naar me toe kwam om met me te praten, maar dat gebeurde helemaal niet, zodat ik wel op een bank moest plaatsnemen — en toen zat ik naast een vrouw, zij was kunstenaar en vertelde dat zij nu ‘mindful’ stillevens schilderde, hetgeen inhield dat zij een stilleven opzette, een gordijntje ervoor hing en het dán pas op doek vastlegde, een gespreksonderwerp dat ik met wat drank op wel leuk gevonden had, waarna ik haar later misschien had gevraagd: ‘Zeg eens, kunstvrouwtje, welke dingen kunnen mensen nog meer mindful doen?’ knipoog knipoog, omdat dat nu eenmaal het eerste is waar een man aan denkt, zijn mind zit er full mee, althans de mijne, ook al zou dat betekend hebben dat wij dan ieder apart achter een gordijntje hadden gelegen, maar misschien is dat eigenlijk heel spannend en bovendien, nou ja, je moet toch wat? — toen hoorde ik een man tegen een paar mensen zeggen: ‘Iedereen kan leren tekenen.’ Het was een beetje een kunstenaarsfeestje. Natuurlijk kan niet iedereen leren tekenen. Ik liet dat gesprek echter lopen, ik had nergens zin in. Toen dacht ik wél: ‘Iedereen kan abstinent worden en blijven, iedereen. Het is geen kwestie van geluk, kracht of talent. Maar van wat dan wel?’ Eigenlijk werd mijn onderzoek daar geboren, op dat feestje.

Nu kan het zijn dat een lezer uitroept: ‘Een onderzoek onder zes mensen? Hahaha! Make my day, punk!’ Maar daar heb ik wel een antwoord op. Het gebeurde in de gymzaal van het gebouw, we kregen daar een soort algemeen onderricht, van een speciale therapeut. Hij deed het goed, vertelde iets over traumaverwerking. Totdat ik in de groep een geheel nieuw en eigen inzicht lanceerde. Namelijk, ik zei: ‘Drankzuchtigen kúnnen geen last van trauma’s hebben.’ Zijn wenkbrauwen gingen omhoog. Ik lichtte het toe. Dat dit zo is, dat komt doordat drankfiguren thuis de hele dag over van alles en nog wat zitten te snikken. Alle tegenslag in hun leven — in de huidige tijd zijn tegenslag en trauma aan elkaar gelijkgesteld — hebben zij allang verwerkt. Ga maar na: zo’n verslaafde komt thuis, met in zijn boodschappentas de heerlijkste flessen, in zijn keukentje doet hij eerst plop!, in de woonkamer doet hij vervolgens klokklok, goed zo, en allemaal tot je dienst, maar hij wil er ook wat muziek bij en begint met It’s raining in my heart, van Lee Towers. Daar komen de eerste tranen — hij denkt terug aan de eerste liefde in zijn leven, het nog zo prille begin van alle dingen die hij later kwijt zou raken — en dan gaat hij bijvoorbeeld verder met Purple Rain van Prince. En nu komt zijn moeder in zijn gedachten, wat een onvoorstelbaar verdriet heeft hij haar gedaan! Zelfs bij haar begrafenis ontbrak hij, stomdronken als hij was. Snikkend zit hij in zijn stoel, het hoofd op de borst gezonken. En dat jarenlang. Nee, zo’n figuur heeft echt nergens meer last van, hier kan geen trauma tegenop. Wat zei de therapeut toen ik dit over het voetlicht bracht? ‘Sorry Pitt, maar onderzoek heeft aangetoond dat het niet klopt wat je zegt.’

Pft…

Ik schreef al eerder dat ik een behandelaar nooit in een groep zal afvallen, maar ik had natuurlijk mijn vinger moeten opsteken en vragen: meneer, welk onderzoek was dat, en wanneer, door wie uitgevoerd, onder hoeveel verslaafden, was er een controlegroep? Ik liet hem hiermee wegkomen, deed niet moeilijk. Ik had hem moeten toeroepen: ‘Luister gast, zit nou even niet met mijn mind te fucken!’ Want dat hoor je weleens zeggen, in de klinieken waar ik kom. Kwam. Een keer vertelde een behandelaar dat hij in café Bax — waar veel behandelaars samenkomen om stoom af te blazen, waar zij elkaar soms huilend van wanhoop in de armen vallen — dat hij in café Bax de een of andere gek tegen zijn vriendin hoorde zeggen dat zij niet met zijn mind moest fucken. En dat hij op dat moment zo’n diepe mindfuck-moeheid voelde opkomen. Dat kan ik mij goed voorstellen en daarom moet er een standbeeld voor behandelaars komen, liefst van een groepje samen, twee dagbehandelaars & twee nazorgers, de armen om elkaars schouders, eendrachtig en fier rechtop, een beeld dat uitdrukt: hier zijn wij! Verslaafden nemen het op zich dat er regelmatig een bosje bloemen bij gelegd wordt, mag ook dronken of stoned, of met een sierlijke worp vanuit de goot waar je in ligt.

Over taalgebruik, dus, daar gaat dit bericht over. Wat je ook doet, wat je ook uitspookt, je komt in je leven overal te laat, dus ik kwam lang ná Zuster Timmer in de vroegere Heinzekliniek. Niemand zei toen dat je daar niet voor de lol zat, maar bewoners zeiden, een keer of vijf per dag: ‘Nou ja, we zitten hier niet voor onze zweetvoeten.’ Ditmaal hoorde ik dat niemand zeggen, de uitdrukking is godzijdank foetsie. Waar ik deze keer aan moest wennen, dat is hoe jonge drugsverslaafden praten. Het duurde een tijdje voordat ik in de gaten kreeg dat ‘naar de kloten gaan’ betekent: genieten van drugs, een feestje bouwen. Als je dat niet weet, zijn er veel gesprekken waar je geen touw aan vast kunt knopen.

En deze keer ook: in de dagdetox kreeg ik een verbod om het woord ‘verslaafde’ uit te spreken. Waarom weet ik niet meer, ik vroeg er ook niet naar. Ik vind altijd alles best. Van een andere behandelaar mocht ik niet zeggen ‘blikje bier’ wanneer ik een halve liter bedoelde, dat moest ‘een blik bier’ zijn. Tegen haar werd ik opstandig en ik riep: ‘Een blik doperwten!’ Van een ervaren en wijze cliënt mocht ik het woord ‘uitglijder’ niet gebruiken, dat moest ‘terugval’ zijn. Maar wat nu wél mag en vroeger niet, dat is dat je zegt: ‘Stel dat je bij een slijter binnengaat…’ Tóen zei men: ‘Nee, Pitt, je moet zeggen “stel dat ik bij een slijter binnenga.” Je moest het dicht bij jezelf houden. Het was grappig te zien dat die verboden evolueren, verschuiven. Misschien maken ze een cirkel en keren terug. Zo ploetert en sukkelt iedereen maar voort, ik ook, en u ook.

Daarom nu het mooiste van alles. Ik zat deze week wat te mijmeren over het woord ‘verslaving’. Het lijkt erop dat het Nederlands de enige taal is die het woord ‘slaaf’ in onze aandoening verwerkt heeft. Veel andere talen noemen het ‘afhankelijkheid’, de Duitsers noemen het Sucht — dat is de ‘zucht naar’, een ziekelijke neiging tot, IJslanders gebruiken het idiote woord fíkn  — maar geen enkele taal waarvan ik het schrift kan lezen rept van slavernij. En ik dacht: dat is wel goed van het Nederlands, om zo precies te zeggen waar het op staat! Maar toen gebeurde het… ik dacht na over het Engelse woord addiction

Addiction komt van het Latijnse addictionem, afgeleid van het werkwoord addicere. Wat een woord! In letterlijke zin betekent het: je stem overdragen aan… weggeven. De link is duidelijk, de verslaafde of gevangene heeft geen eigen stem meer. Ook betekent het: verkopen, van de hand doen. De verslaafde geeft dus iets weg. Maar addicere heeft daarnaast ook nog een figuurlijke betekenis: zich wijden aan, in dienst stellen van, zich overgeven aan… en zelfs ‘verraad’… en ten slotte betekent het ook: offeren.

Offeren… Dit doet heel erg denken aan Douwe Bob en de offerdieren. Wat een prachtig toeval.

En nu weet ik alvast één ding. Dát is wat de zes deden… zij herwonnen hun geofferde stem. Jarenlang hoorden zij roepen, natuurlijk hoorden zij dat, het was hun eigen naam die klonk. Zij konden niet reageren, niets terugzeggen. En dan komt het, een heilig moment. Nogmaals werden zij geroepen, eindelijk konden zij antwoorden, en zeggen: hier ben ik.

Abstinentie is het gevolg van een roeping.

Pitt

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.