7 — mooie mensen

melanie 04

Natuurlijk wees de psycholoog mij op een belangrijk punt: het zou goed zijn om die gedachtestroom af en toe wat in te dammen, het moet niet te veel zijn. Dus wanneer ik genoeg heb van het malen in mijn hoofd, dan neem ik een boek. Om even weg te zijn, weg van mijzelf. Niet zomaar een boek: de hoofdpersoon mag geen eenzame tobber zijn, geen zwartkijker, niet openlijk drank of drugs gebruiken, niet door zijn geliefde in de steek zijn gelaten, niet overal over zeiken, niet eenmaal per dag zeggen ‘ach, was ik maar dood’, niet de halve wereld haten en een hekel hebben aan de rest, en zeker niet mag hij ’s ochtends vroeg tijdens het scheren een van zijn geliefde ochtendmantra’s uitspreken:

‘Waar kan een mens nog naartoe?
Zo alleen, zo verloren, en zo ongelooflijk moe.’

Dit betekent dat een groot deel van de boeken in mijn boekenkast meteen afvalt. Dus op naar de OBA!, de Openbare Bibliotheek Amsterdam. Om de hoek bij de Jellinek zit er een, je kunt er heerlijk zitten, kopje koffie erbij. Enkele verdiepingen hoger, precies boven je hoofd, sprong veertig jaar geleden de getroebleerde en drankzuchtige schrijver Jan Arends uit het raam, dat is het enige wat er aan de plek niet klopt. Daar leen ik een boek van Arita Baaijens, reiziger, schrijver, fotograaf en bioloog. Een heerlijke vrouw, ze trekt met een paar kamelen door de woestijn, iets wat ik zelf ook nog steeds wil doen, om precies te zijn: vanaf de zoutmijnen boven Timboektoe door de Sahara terug naar de stad. Er rijden nog altijd karavanen heen en weer, beladen met zoutblokken, dat is goedkoper dan vrachtwagens. Ik sprak daar bijna tien jaar geleden over met een bedoeïen in Mali. Hij zei: ‘Je kunt je bij ons aansluiten, dat doen we weleens, maar één ding moet je goed weten: word je onderweg ziek of houd je het niet vol, dan laten we je achter.’ Ik dacht: ‘Goed zo.’ Want ook al kunnen drankzuchtigen onderling enorm verschillen, één ding hebben ze met elkaar gemeen: ze kunnen verschrikkelijk theatraal zijn. Dus achtergelaten worden in de woestijn, met brandend zand en nergens water, dat leek me wel wat.  Echt werkeloos zal een drankzuchtige niet snel worden, we zijn beroepsaanstellers, maken overal graag een drama van. Bij drugsverslaafden ligt dat weer ietsje anders, die zijn vaak een drama.

Een dramatisch voorbeeld: ruim een jaar geleden liep ik op een avond naar huis, voor zover dat nog in de buurt van lopen kwam. Ik kwam ten val, mijn hoofd butste tegen een stoeprand, ik zakte weg, nu in échte vergetelheid. In het OLVG kwam ik weer bij doordat een arts bezig was de wond te hechten. Ik keek naar haar gezicht, raakte licht haar arm aan en zei: ‘Doet u geen moeite, dokter, laat mij maar sterven.’ Dit kwam mij twee weken later te staan op een onaangekondigd bezoekje van de GGZ, een aardige vrouw, vergezeld door een stevige kerel. Ze kwamen een kijkje nemen, hoe het met me ging! De GZ-psychologe legde uit dat artsen in een ziekenhuis verplicht zijn om doodswensen door te geven, of het nou van een dronkaard komt of niet. Eigenlijk vatte ik dit bezoek, en het gesprek dat ik met haar had, op als een teken aan de wand en het zou uiteindelijk leiden tot mijn aanmelding bij de Jellinek.

Ik maak voor het eerst de duopresentatie in de dagbehandeling mee, Martin en Cynthia. Al snel realiseer ik me: dit is een gouden greep. Niet alleen juist dít duo, maar ook het idee man en vrouw. ‘De zachte krachten zullen zeker winnen,’ schreef Henriëtte Roland Holst en dat is ook zo, maar juist hier is ook een robuuste man nodig, en nu komt alles samen: yin en yang, good cop bad cop, ruwe bolster blanke pit, beauty and the beast, het is een mooi paar, voor zover ik nu kan zien kan iedereen het goed met hen vinden. Zij stellen hun vragen om en om, vullen elkaar soms aan, of wisselen af. Ze maken een erg professionele indruk.

De eerste modules dienen zich aan, in kleine groepjes wonen we die bij. Eén module is de zogenaamde cognitieve gedragstherapie. Het is evidence based, een nieuw sleutelwoord in de zorg, dat wil zeggen: het werkt echt. Daarom moest de mindfulness-module in de Jellinek het veld ruimen, vanwege niet evidence based. Inmiddels is het dat weer wél, maar weg is weg. Gelukkig is er nog een staartje van over, ik maak er dus toch kennis mee. Cognitieve therapie is een kortdurende, gestructureerde therapievorm die op het heden en de toekomst is gericht. Het gaat ervan uit dat het niet per se de gebeurtenissen zelf zijn die een mens negatieve gevoelens bezorgen en daardoor een bepaald gedragspatroon, maar de gekleurde bril waardoor hij de dingen ziet.

Dat brengt mij op de tweede wet die ik formuleerde en waar ik naar leef voor de duur van mijn eerste abstinente jaar:

2. Het is verboden in een supermarkt iets te kopen wat je niet van plan was te kopen.

Een heel goede wet, ik stond er zelf van te kijken. Hiermee train je dagelijks op eenvoudige wijze je impulscontrole. Reken maar dat dit nodig is en dat deze wet snel en effectief werkt! Natuurlijk: maar al te vaak druist hij in tegen je eigen belang, je ziet wasmiddelen staan, je herinnert je daardoor opeens dat thuis de zeep op is, je strekt je hand ernaar uit… Stop. Pech gehad! Je was niet van plan het te kopen, dit is een impuls. Volgende keer beter. Maak maar een lijstje. Of ga de winkel uit en loop meteen weer terug naar binnen, dat mag wel. Misschien zegt u: ‘Ja, ik ben Gekke Henkie niet!’ Dan zeg ik: ‘Dat bent u wél!’

Ik denk wel dat er iets vreemds is aan verslaafden. Of dat er iets vreemds is mét verslaafden. Want soms, wanneer ik aan hen denk, wanneer ik aan ons denk, dan komt mij af en toe dat kleine maar toch beeldschone liedje van Melanie in gedachten, Beautiful people. Dertig jaar later opnieuw mooi gezongen door Mathilde Santing. Melanie schreef en zong het in 1969, het werd gek genoeg alleen in Nederland heel erg populair. En nog weer gekker lijkt het nu, dat uitgerekend dít nummer mij in gedachten komt wanneer ik aan verslaafden denk.

Zo gek is dat niet.

Ik dacht een keer: dé afwijking die een drankzuchtige kenmerkt, dat is niet zijn diepe en intense verlangen naar alcohol, want dat mag allemaal wel zo lijken en dat mag allemaal wel zo zijn, nee, zijn werkelijke afwijking, de gekte die de verslaafde wezenlijk kenmerkt, dat is zijn wil en de bereidheid om dat verlangen naar zijn middel op te geven! Deze wil, deze bijna mysterieuze drang tot abstinentie, de bereidwilligheid om alles op te geven en voortaan nuchter door het leven te gaan, dat is in feite volkomen tegennatuurlijk. De verslaafde lijkt wel gek! Het staat haaks op wat hem drijft, op waar hij werkelijk naar toe wil. Hij wil, doodgewoon, altijd dronken zijn. Ik zou bijna zeggen: net als iedereen. Maar niet iedereen wil dat, dat is het enige eraan.

Beautiful people. De mens die leeft bij de gratie van alles of niets, is apart, je moet dat maar kunnen, je moet er tegen kunnen. Hier in de kliniek leeft hij omgekeerd, want dat ‘alles’ had hij al, voor het ‘niets’ moet hij nu vechten. Later draait dat nóg eens om: niets wordt alles. Mensen in gevecht. Een man vecht met zichzelf, voor zijn leven, dat is mooi. Een vrouw vecht met zichzelf, voor haar leven, dat is mooi. Dat zijn mooie mensen. En toch, op dat moment, door wie ze zijn… daardoor zijn ze ook alleen, soms zo verschrikkelijk alleen. Mooie, eenzame mensen. Je moet wel van ze houden.

Je hoort een alcoholist weleens verzuchten: ‘Ach, kon ik maar sociaal drinken, zo af en toe, een paar glazen, met wat vrienden.’ Een zinloze zucht en bovendien is dat allemaal onzin. Wat heb je nou aan een paar glazen? Niks. Het is dus niet eens zo moeilijk om ‘niks’ te laten staan. En dat drinken met vrienden? Dat is ook niks. Stevig drinken doe je alleen, vrienden die dronken raken, worden alleen maar vervelend, net als jij. Ik ben nooit een kroegtijger geweest, maar wel stond ik altijd machteloos tegenover de verleiding om een bijna lege kroeg binnen te gaan, wanneer ik daar langsliep. Kroegen die ik niet kende, liefst nog in een vreemde stad ook. Kaal van binnen, schaars verlicht, de barman achter de tap houdt zijn mond, iets verderop zit misschien nóg een kerel, die ook zijn mond houdt. Want wat valt er te zeggen? Niks. Tegen de man achter de toog zeg je alleen maar: ‘Doe maar een dubbele.’ Je wijst op een fles. Hij weet nu meteen wie hij voor zich heeft. En daar zit je, diep in jezelf gekeerd, met je glas in de hand, en dan stijg je op. Waarheen? Waar naartoe? Leg dat maar eens uit. Toch zou het mij niet verbazen wanneer ik dat in deze weblog een keer ga proberen. Heb ik daar het lef voor? Als ik een dichter was, had ik het allang gedaan, in mooie zinnen, waar bijna geen touw aan vast te knopen valt. Want als dichter zou ik dan het binnengaan in een vreemde wereld beschrijven. Daar, in die eenzame godverlaten kroeg, daar zit een verborgen paneel, het is een toegangsdeur. Kent gij de verborgen wegen? Ik wel. De deur leidt naar een exotische plaats, hier ver vandaan, waar niet iedereen kan komen. De toegangsprijs en de verblijfkosten zijn ongehoord hoog. Eenmaal binnen, kom je er bijna niet meer uit.

Droomland.

Pitt

Nighthawks 2

omhoog 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.