6 — vrienden voor het leven

vriendschapDe voltallige groep van de dagbehandeling komt alleen bijeen tijdens de dagopening, dagsluiting en op de donderdagmiddag, bij wat genoemd wordt de Motivatie/Analyse Module. Binnen enkele weken blijkt dat deze groep niet alleen te groot is, maar vooral ook te groot wordt, weinigen haken onderweg af of gaan met ontslag, terwijl nieuwkomers zich druppelsgewijs bij ons voegen. Het is immers winter, hoogseizoen, de traditie wil dat de Jellinek ’s winters volgeboekt raakt. Maar wanneer de zon schijnt en het warm is, dan trekken heel andere verlokkingen de aandacht, buiten. Van nature snakken verslaafden dan naar de bloemen in bloei, het bladergewelf van de bomen, het zingen van de terugkerende vogels, pasgeboren lammeren in een wei, de lentegeuren en de zomerkleuren – en misschien ook wel snakken zij dan naar de terrasjes. Naar het leven van de flierefluiter, de vrolijke drinker. Of zij verlangen naar hun bankje in een park, of op een pleintje. Voor zover de drankzuchtige daar nog drinkend terecht kan, want op steeds meer plekken in mijn stad wordt hij weggejaagd. Hij moet ook niet denken dat hij een prettige aanblik biedt. Ik ben nog altijd heel erg blij dat ik ooit een concert van Rory Gallagher in Paradiso misliep, ook al was ik dol op deze Ierse bluesgitarist en had ik hem al tweemaal zien optreden. Na enkele nummers werd hij in Paradiso van het podium geplukt, het ging niet, te dronken. Dat had ik niet willen zien en meemaken. Later overleed hij aan de gevolgen van alcohol, een kapotte lever, 47 jaar oud.

47 jaar oud…

Ik denk dat cliënten in de Jellinek verschrikkelijk zouden schrikken wanneer er een begraafplaats voor alcoholisten bestond en zij die als groep zouden bezoeken, als onderdeel van de behandeling. Nog vrolijk pratend op weg er naartoe, in diep stilzwijgen gehuld weer naar huis. Waar iedereen zich wezenloos van zou schrikken, dat zijn de leeftijden op de grafstenen. De cliënt zou de hand voor de mond slaan en zeggen: ‘Zo jong nog?’ Ja, zo jong nog. En dan: ‘Geldt dat ook voor mij?’ Ja, dat geldt ook voor jou.

Ik vind wél: wanneer iemand het eenmaal zover heeft laten komen, ga er dan niet bij liggen jammeren. Als het bij leven niet lukte, probeer dan op zijn minst het sterfbed nog enige waardigheid te geven, al zal dat niet meevallen. Juist daarom. Toon dán een beetje pit, een beetje moed.

Beter nog: toon het nu.

Zowel bij de dagopening als dagsluiting vertellen cliënten hoe het met hen gaat, vertellen over hun binnenwereld en buitenwereld. Een man zegt bijvoorbeeld dat LinkedIn hem dreigde: haal uw huidige werkgever hier weg, want daar werkt u niet meer. Die werkgever had geklaagd, hij had de man ontslagen, vanwege zijn drankgebruik. Het zijn, althans nu nog, juist dit soort schrikreacties die bij de verslaafde een sterk verlangen naar zijn middel oproepen. Alcohol zal altijd aanbieden om de brand te blussen die het zelf veroorzaakte. Dat is, formeel gezegd: de zorg des Konings voor zijn onderdanen, en informeel gezegd: alcohol is de enige vriend die je nooit in de steek zal laten. Een andere man spreekt over een komende ontmoeting met zijn twee kinderen en vraagt zich af of zij hem ooit weer zullen vertrouwen. Dit alles doet me terugdenken aan het kleine groepje in de dagdetox. Daar sprak een man – alcohol & cannabis, hij vertelde dat hij elke ochtend moest kiezen: welke van de twee vandaag? – opeens de wens uit: ‘Was er in mijn leven elke dag maar zo’n dagopening!, gewoon, een dagelijks halfuurtje.’ Ik weet niet hoe het u vergaat, of zal vergaan, maar zo’n hartenkreet heeft meteen mijn aandacht. Mijn brein zegt dan: luister even naar hem, dit is van belang. Het is wel een van de belangrijkste dingen in een kliniek: let er altijd op wat mensen zeggen. En welke woorden zij gebruiken. Ik vraag me nu twee dingen af: wat bedoelt hij hiermee, en zou dit voor mijzelf ook gelden? Zou ik daar aan meedoen? Ja, een tijdlang zeker! Het zou een ongekende vorm van nazorg zijn. Onvergelijkbaar met een frequent bezoek aan AA of andere zelfhulpgroepen. Want de dagopeningen en sluitingen gaan altijd in de vorm van een gesprek, het is niet een losstaand praatje dat iemand houdt. Je kunt onderbreken, je kunt vragen stellen, een suggestie aan de hand doen, advies geven, of er direct op inhaken met een eigen verhaal. De beide behandelaars sturen, stellen telkens vragen. Houden cliënten een beetje in de gaten. Vooral de persoonlijke behandelaar doet dat, met wie je regelmatig gesprekken onder vier ogen voert.

Van alle dingen die mij van het afgelopen jaar het meest bij zullen blijven, springt er één heel erg uit. Ik ben blij dat ik juist hiervan nu langzaam verlost raak en tegelijkertijd had ik het niet willen missen. Beter gezegd: ik had het niet mógen missen. Dat is: de voortdurende, bijna onophoudelijke maalstroom van gedachten, het voortdurende, bijna onophoudelijke focussen, het aanhoudende en eindeloze gericht zijn op maar één ding: verslaving. Van de vroege morgen tot de late avond, week in week uit, maanden achtereen. Bij nacht en ontij, in lengte van dagen, altijd en eeuwig. Bijna een jaar lang. Het voelt als een obsessie.

Ik schrik er niet van. En voor zover dat mogelijk is, ik koester het. Ik moet dit wel omarmen; het is mijn eigen brein dat dit doet. Eindelijk! Laat het zijn gang gaan, het doet dat niet voor niets. Zoals ik het opvat: het wil nu voortdurend één ding weten: waar staan we? Hoe ver zijn we? Dwalen we af? Welke klippen zijn er nog? Het brein bepaalt telkens zijn positie en dat kan het alleen maar doen door alles wat het hoort, ziet en meemaakt, naar zich toe te trekken en proberen daar vorm aan te geven. Het ziet zijn kans schoon en grijpt die ook. Het wil maar één ding, dat arme brein van mij: ons nu in veiligheid zien te krijgen. Gelukkig is het daar ook helemaal op gebouwd, tot in elke vezel, sinds mensenheugenis, en daarom laat ik het zijn gang gaan.

Een psycholoog zei tegen me: ‘Het is te veel, dat nadenken van jou, je moet het een beetje indammen.’ Maar ik doe helemaal niets, mijn brein doet dit. Laat ik hier even heel duidelijk zeggen, in tegenstelling tot wat tegenwoordig zo mateloos populair is geworden: ik ben niet mijn brein! Evenmin ben ik mijn lichaam. Of mijn verslaving. Of mijn gedrag, op alle fronten. Al die dingen verwijzen alleen maar naar mij, wijzen in mijn richting. Ze zeggen: ‘Kijk, daar heb je hem, die kerel, hoe heet het, die Pitt. De man met dat brein in zijn hoofd. En verder nog twee armen en benen.’ En dan: ‘Meneer schrijft nu opeens een weblog, ha!’

Helemaal niet zo opeens. En ik begrijp ook niet wat daar om te lachen valt. Mijn blog, dát ben ik, dat is het mooie eraan. Ik moet er nog erg aan wennen om deze berichten zomaar te schrijven en het klinkt misschien vreemd, maar waar ik vooral aan moet wennen, dat bent u. Jij, de lezer. Ik ken je goed, heel goed zelfs, daar gaat het niet om, alleen zie ik je niet. Tegelijkertijd is dat misschien maar goed ook, misschien is dat juist de reden dat ik hier zo makkelijk en vrij mijn woorden kies. Wellicht fronst u hier en daar een wenkbrauw bij de dingen die ik zeg, dat geeft dan niets. Laatst zat ik wat te denken (!), ik dacht:

‘Alles goed en wel, die weblog van mij, het is alleen jammer dat het onderwerp zo naar is. Er zijn wel leukere dingen om over te schrijven, over de liefde bijvoorbeeld.’

Direct daarop kwam mijn brein ertussen:

‘Blijf bij de les, Pitt, want dat is ook precies waar je nu over schrijft!’

Ai… wat is dat goed gezegd… Ik kan weer heel erg van mijn gezond verstand genieten. Nu al een jaar lang zijn we weer on speaking terms, we begrijpen elkaar weer. Het spreekwoord zegt dat echte vriendschap niet slijt. En dat oude liefde niet roest. Echte vrienden, mijn brein en ik, ad dies vitae, voor de dagen van het leven. Vrienden voor het leven.

Pitt

omhoog

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.