29 — de geit

geit

Ik zou het ieder mens van harte aanraden, met andere woorden: hier volgt een advies voor u, vanuit het hart gegeven. Dat advies is dit. Ga eens bij uzelf na: wanneer had u voor het laatst verschrikkelijk ongelijk? In iets wat u dacht, schreef of beweerde. Hoe lang is het geleden dat u er echt faliekant naast zat? En waar ging dat over, wat was dat dan? Toen ik nog dronk en weleens in mijn eentje een kroeg binnenging, had ik veel plezier in het stellen van dit soort vragen, juist aan wildvreemden. Ik vroeg dan soms ook nog: ‘Heb jij weleens iets gedaan in je leven wat onvergeeflijk was, en zo ja, wat was dat?’

Ik kom nooit meer alleen in een kroeg en deze vragen stel ik niemand meer. Er is veel aan mij verloren gegaan sinds ik abstinent werd en abstinent bleef. De glans is eraf, van mij. Die kan ik er ook niet meer op krijgen, hoe ik ook wrijf of poets. Twee jaar lang ben ik nu al heel gewoon, duf en onopvallend. Echt? Is dat echt zo, Pitt? Welnee, lezer! Laat niemand zich daar veel zorgen over maken. Als u niet helemaal goed snik was toen ik u nog dronk, dan bent u nu nog steeds getikt. Mocht u daar waarde aan hechten. Al zou ik dat niet te veel zou doen, als ik u was. Alles waar ‘te’ voor staat is niet goed. Behalve tequila.

De laatste keer in mijn leven dat ik ongelijk had, dat weet ik nog precies. Het is nog niet eens zo lang geleden en het was vlak achter het Centraal Station, in Amsterdam. Daar is het altijd erg druk: grote aantallen voetgangers, van en naar de ponten, via het station, en grote drommen fietsers en scooters op weg naar het centrum of naar de nieuwe woonwijken in het Oostelijk Havengebied. Die kruisen elkaar allemaal. Welnu: vorig jaar besloot de gemeente om daar Shared Space van te maken. Geen zebra’s of voetgangerslichten, zelfs geen onderscheid tussen loop- en rijgedeelte, niks! Zoek het maar uit! In verkeersjargon heet dat: gedeelde ruimte. Ik wist zeker: dat wordt niets. Die tijd is voorbij. Niemand geeft voorrang als dat niet verplicht is, iedereen neemt het als dat maar even kan. Ik zat er helemaal naast! Ik fiets daar vaak en het gaat allemaal fantastisch… En ik vind het heerlijk om te zien: voorbeeldig gedrag, van medeburgers. Ik was even kwijtgeraakt hoe mooi dat eruit ziet.

Natuurlijk vroeg ik me af: wat had ik gemist? Wat had mijn ongelijk veroorzaakt? De reden was simpel: ik had helemaal over het hoofd gezien dat het delen van die ruimte weliswaar niet verplicht is, maar toch moet je. Je hebt domweg geen keus. Je kunt niet tegen iemand aan knallen. Je remt af als dat moet. Desnoods stop je even. Of voetgangers doen dat. Je laveert, slalomt, zigzagt. Je bent alert. Je móet. Daarom is stoppen met drinken veel minder moeilijk dan sommigen denken, immers: je móet, je hebt geen keus… Er zijn doemdenkers die zeggen: je kúnt het niet, je bent ziek. Maar u kunt het wél, want u moet. Zoals ík niet geloofde in shared space, zo geloven klinieken niet in abstinentie. Al breken zij hun nek erover, dan geloven ze het nog niet. Daarom hebben de ongelovigen nu iets nieuws voor u bedacht, houd u vast: gecontroleerd drinken! Hoera! Binnenkort krijgt u via vrijwilligersorganisatie De Regenboog een speciale coach die u daarbij helpt; daar verspillen zowel de Regenboog als hun coaches als uzelf straks hun kostbare tijd aan. Ik blijf het doen, ik blijf u bidden en smeken: sla geen acht op de geleerden en andere hansworsten… negeer ze. Over vijftien jaar zijn al die figuren en hun rare ideeën weer weg. Maar ú bent er dan nog, althans, indien u uw eigen weg gegaan bent. Hetgeen ook mijn weg was én die van de Zes: rigoureus stoppen. Kijk niet naar mij, ik doe er niet toe, kijk naar de Zes. Niet ik, maar zij wijzen de weg… alle zes nu twee jaar droog. Ik kom hier noodgedwongen met mijn woorden aanzetten, maar zij laten het zien. Show, don’t tell.

Natuurlijk, het is allemaal zó verleidelijk! U bent zogenaamd ziek, u kunt niet anders, u moet af en toe drinken, om het langzaam af te leren. Ik zeg u nu: doe dat rustig, veel plezier daarbij, doe uw coach de groeten van mij, en binnen tien jaar bent u dood. Hoe ik dat weet? Dat is een uitstekende vraag! Maar ook erg wrang. Ik kom er snel op terug, maar nu even niet. Nu moeten we verder, want we willen uitkomen bij de geit. Die is er immers ook nog. Eén ding wil ik hier wel vast kwijt: tijdens de dagbehandeling kwam een lotgenoot naar me toe. Ze zei: ‘Pitt, je moet wel weten: wanneer wij naar jou luisteren, naar je verhalen, hoe het volgens jou allemaal moet, dan denken wij: ja, maar jij zit hier ook!’ Ik was er niet verbaasd over dat zij dit zei en ook niet dat ze sprak in de wij-vorm. Mijn antwoord was eenvoudig, ik zei: ‘Lieve Maris, je moet het zelf weten. Bedenk wel één ding: ik ben al zo lang drankzuchtig, ik ben een alcoholist die werkelijk alles fout gedaan heeft in zijn leven, alles. Telkens te lang gewacht, te weinig gevaar gezien, te veel genegeerd, te vaak onderschat, te vaak niet geluisterd, te vaak met vuur gespeeld, soms veel gewonnen maar te vaak weer veel verloren, te blind, te stom. In één woord: tequila. Ik heb dus: recht van spreken. Beter gezegd, in mijn denkwereld: ik heb een plícht tot spreken. En jij hebt geen enkele plicht naar mij te luisteren. Tenzij je vindt dat het leven zelf jou die plicht oplegt.’

En in stilte dacht ik aan een vraag die niemand in de kliniek mij ditmaal stelde, een vraag die nu juist in mijn geval de belangrijkste is van alle, namelijk: ‘Zeg Pitt, hoe kan het eigenlijk dat jij nog leeft?’

Het stellen van belangrijke vragen, lezer, dat moet u echt zelf doen. En erover nadenken. En ze daarna zo goed mogelijk beantwoorden, dat ook. Stel uzelf de vraag: waarom leeft u nog?

De geit. Het was een zware week, de afgelopen week. Ik leed onder een flinke verkoudheid, moest lesgeven, met de pest in mijn lijf, en in mijn hoofd, woensdagavond kwamen de Zes bij mij en was ik dus omringd door allemaal ex-verslaafden, van wie er één aan mij vroeg: ‘Zeg eens, waar geef jij eigenlijk les in?’ maar goed, hij kent mij pas anderhalf jaar en ik vertelde er nog maar zeventien keer over, dus te kort en te weinig, en donderdag gaf ik geen les want om zes uur moest ik op en om zeven uur weer thuis vanwege een BHV-herhalingsdag in de provincie, en toen, godbetert, op vrijdagmiddag koken, vanwege twee eters, tegen wie ik gezegd had: ik kook een Byzantijnse maaltijd voor jullie, zonder ook maar enig idee wat ze in het oude Constantinopel eigenlijk aten, en om mijn onwetendheid te maskeren had ik gezegd: in het Byzantijnse Rijk aten ze elke dag geit!

Pft. Daar stond ik afgelopen vrijdag, alleen in mijn keuken, met mijn geit. Nou ja, een stuk daaruit. Er zijn mensen die zeggen: ik eet nog liever een schoenzool! Maar ik vind geiten erg leuke beesten en ik heb een eigen filosofie: je mag een diersoort eten wanneer je ook erg veel van juist deze dieren houdt. Ook had ik een grote winterpeen, paprika, bleekselderij, boontjes, uien en knoflook. Voor de gasten: een fles wijn en vier halve liters bier. En ik had verschrikkelijk de pest in. Daardoor kreeg ik een soort verlichte gedachte, namelijk: komt er in het leven van een man niet een heilig moment, waarop hij zich voorgoed uit de samenleving terugtrekt en kluizenaar wordt? Of een pilaarheilige, zoals heel vroeger in Syrië? Ja, eigenlijk wel. Dus waarom niet nú? Maar toen, alsof de duvel ermee speelde, toen kwam er opeens een krachtige herinnering uit mijn dagbehandeling naar boven drijven! In de groep werd mij gevraagd of ik een beeld kon schetsen van zowel de voordelen als de nadelen van alcohol.

Vragen naar de voordelen mag nu niet meer, vertelde een behandelaar ons veel later. De geleerden besloten opeens dat dat ongepast is. In mijn ogen was dit nu juist een van de belangrijkste vragen die je een verslaafde kunt stellen, dus vanzelfsprekend werd dit deel geschrapt. Want geleerden zijn zó knap! Als behandelaar zou ik branden van nieuwsgierigheid: wat is zó aantrekkelijk aan alcohol dat jij je leven ervoor opgeeft??

Ik moest beginnen met een beeld van de nadelen. Ik begon: ‘Oké, stel, je loopt ’s nachts vanuit de kroeg naar huis. Althans: min of meer lopend en min of meer naar huis. Je besluit, zeg maar, om door de stad naar het westen te trekken, gelijk een cowboy op de prairie, of een bedoeïen in de woestijn. Want daar was het ergens, waar je woonde, dáár, vlak onder die ene ster, die zo flonkert. Drankzuchtigen navigeren altijd op de sterren. Maar het lukt bijna niet meer, je benen worden steeds slapper en je slingert echt te veel. Je moet door een piepklein parkje, zoekt houvast bij een bankje, je grijpt mis, gaat onderuit. Daar lig je dan, roerloos. Je denkt: even bijkomen. Je hoort voetstappen, op het grindpad. Je denkt: hulp? Het is een zwerver, hij staat naast je. Hij knoopt zijn broek los en pist over je heen.’

Het bleef even stil in de groep, maar ik vond het wel een sterk beeld! Een van de nadelen van drinken is dat mensen dan over je heen urineren. Gelukkig was mij dat nooit overkomen, maar zoiets kan gemakkelijk gebeuren. Ook ú, lezer, die nu nog een partner hebt en nog een baan: dit staat u dus ongeveer te wachten. Het is uw voorland. Tenzij… En toen was het de beurt aan de voordelen van alcohol. (Het lijkt me beter dat de geleerden nu even wegkijken, anders nemen ze deze weblog niet meer serieus.)

Ik zei: ‘Stel, je hebt vrienden en vriendinnen uitgenodigd, ze komen bij je eten. Je eettafel staat vol met heerlijke dingen, je deed je best, je had er hulp bij, van je geliefde, er is bier en wijn in overvloed. En iets sterkers voor bij de koffie. Het hele gezelschap drinkt en eet, en jij drinkt en eet, en geniet, en allen krijgen de geest. Er valt geen onvertogen woord, de mooiste verhalen rollen over tafel, ook uit jóuw mond, je geniet intens, dit zijn jóuw mensen, om je heen, dit is jóuw leven, je voelt je urenlang gelukkig. Soms kijk je alleen maar naar ze, naar hun gezichten, hun gebaren, je hoort hun lach. Je weet: alles gaat voorbij, maar dit, dit is er nu. En je houdt dit beeld vast, je slaat het op en roept het later terug, wanneer je maar wilt. Het staat voor je klaar. Althans, zo lang je maar blijft drinken…’

Ik vond dit óók een sterk beeld! Wat daar nu nog van over was, dat waren de twee eters die ik tegen zessen verwachtte. Twee geiteneters. Terwijl ik de wortel sneed, realiseerde ik me: het geluksgevoel dat ik in de kliniek beschreef, dat bestaat niet meer. Er komen nu twee vrienden eten, ik sta alleen in de keuken, en ik drink niet. En ik realiseerde mij nóg iets: oké, hun komst is second best. Maar second best is nog steeds best. Dus zo moet het maar. De maaltijd zelf, mijn stoofschotel, bleek een groot succes te zijn. Ik moet er eerlijk bij zeggen: die ene geiteneter, die was een beetje getikt, en die andere eigenlijk ook. Maar zo heb ik het graag.

Dit verklaart nog niet de afbeelding boven dit bericht. Oké, ik doe het nog een laatste keer, het drinken beschrijven, daarna nooit meer. Of bijna nooit meer. Het is namelijk óók belangrijk dat u daar tegen kunt, u moet flink worden. Het plaatje is een still uit Jiskefet, zij spelen drie snelle reclamejongens. U ziet Kees Prins staan, de heren kijken naar een reclamefilmpje dat zij gemaakt hebben, waarin opeens een geit in beeld verschijnt. Daar wisten zij niets van! Een tijdlang geloven ze het ook niet, er ís helemaal geen geit. Maar de geit tikt in hun filmpje met haar kop tegen het raam, zij wil naar binnen.

Destijds, zij begonnen in 1990, was Jiskefet af en toe in staat mij uit de diepste alcoholdepressie te trekken. Ik woonde toen vlakbij het eind van de Lijnbaansgracht en kwam daardoor weleens in café Oosterling. Een klein cafeetje, dat voor iemand als ik vooral één groot voordeel had: het is tevens een kleine slijterij. Voor mij voelde dat als iets van lang geleden: je dronk een paar heerlijke kopstootjes en zei tegen de kastelein: doe alvast maar een kruikje jonge klare erbij, voor thuis. Ik keek om me heen, ik kende er eigenlijk niemand. Er is niet één kroeg in de stad waar ik iemand ken. Heel misschien Eik en Linde. Bij de uitgang zaten aan een tafeltje Michiel Romeyn en Herman Koch, die zaten daar wel vaker. Het is bepaald niet mijn gewoonte om bekende Nederlanders aan te spreken, maar in het voorbijgaan, met de geopende deur in mijn hand, kon ik het niet laten: ‘Heren, die uitzending met die geit, dat was briljant!’ Romeyn keek even naar Koch, en zei: ‘Wat voor geit?’ Koch zei vriendelijk tegen mij: ‘Sorry, daar weten we niks van.’

Hahaha! Buiten drong het pas tot me door. Er wás geen geit! Ik dacht: misschien ben ik er zelf ook wel niet. Ik liep langs de Reguliersgracht, vooral ’s avonds toch wel een van de mooiste grachten in Amsterdam. Straatlantaarns wierpen mijn schaduw alle kanten op. Misschien was ik niet meer dan alleen maar een schaduw. Maar laat mij dát dan tenminste zijn, mijn eigen schaduw… Dat was toen, lezer, en kijk nú eens!, ik ben er nog steeds, ik leef nog. Misschien is dat de raad die ik u moet geven: probeer in ieder geval uw schaduw te worden.

Pitt
carel-willink-simon-de-pilaarheilige_resize_resize

Eén gedachte over “29 — de geit”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.